PA3 H4
1 / 27
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
¿Cómo se dice 'gezond' en español?
A
salvo
B
saludablemente
C
sano
D
salud
Slide 2 - Quizvraag
¿Cómo se dice 'beter worden' en español?
A
mayorarse
B
menorarse
C
majorarse
D
mejorarse
Slide 3 - Quizvraag
¿Cómo se dice 'rug-been-arm-hoofd' en español?
A
espaldas-pie-brazo-cabeza
B
espaldas-pierna-brazo-cabeza
C
cuello-pierna-brazo-cabeza
D
cuello-vientre-abrazo-cabeza
Slide 4 - Quizvraag
¿Cómo se dice 'estar enfermo' en holandés?
A
ziek zijn
B
boos zijn
C
geïnteresseerd zijn
D
gezond zijn
Slide 5 - Quizvraag
Quizlet: ¡Qué se mejore!
A
Beterschap!
B
Het beste!
C
Komt goed!
D
Gezondheid!
Slide 6 - Quizvraag
Quizlet: ¿Qué te pasa?
A
Waar heb je pijn?
B
Hoe voel je je?
C
Wat is er met je aan de hand?
D
Gaat het goed met je?
Slide 7 - Quizvraag
Quizlet: Me siento fatal
A
Ik ben doodziek
B
Ik voel me belabberd
C
Ik voel me prima
D
Ik voel me niet zo lekker
Slide 8 - Quizvraag
Quizlet: Tengo mucho dolor
A
Ik ben heel misselijk
B
Ik ben heel ziek
C
Ik heb veel pijn
D
Ik ben heel moe
Slide 9 - Quizvraag
Quizlet: Me duele la cabeza
A
Ik heb buikpijn
B
Ik heb hoofdpijn
C
Ik heb koorts
D
Ik heb je griep
Slide 10 - Quizvraag
sentirse
el dolor
la fiebre
¡que te mejores!
el cuerpo
la pierna
el médico
faltar
zich voelen
de pijn
de koorts
beterschap
het lichaam
het been
de arts
missen/ontbreken
Slide 11 - Sleepvraag
El médico
el dolor
sano
¡Qué te mejores!
El cuerpo
La fiebre
Me duele(n)...
La cabeza
¿Qué te pasa?
Me siento...
Te sientes
de dokter
het lichaam
jij voelt je
ik voel me
de pijn
wat is er aan de hand?
de koorts
het hoofd
beterschap
gezond
mij doet / doen zeer....
Slide 12 - Sleepvraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Te escribo una carta.
Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
El profesor nos explica la gramática.
El profesor nos explica la gramática.
Slide 17 - Open vraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Escribo una carta a mi madre.
Escribo una carta a mi madre.
Slide 18 - Open vraag
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op:
(a mí) Pedro manda un email.
(a mí) Pedro manda un email.
Slide 19 - Open vraag
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op:
(a nosotros) El profesor entrega los nuevos libros
(a nosotros) El profesor entrega los nuevos libros
Slide 20 - Open vraag
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op:
(a ellos) ¿Puedo comprar una entrada para el cine?
(a ellos) ¿Puedo comprar una entrada para el cine?
Slide 21 - Open vraag
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op:
El médico da una pastilla a Pepe y ami.
El médico da una pastilla a Pepe y ami.
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
2. Yo el verano pasado _____ (estar) de vacaciones en una isla.
Slide 24 - Open vraag
3. En 2002 ____ (yo, ir) a España.
Slide 25 - Open vraag
7. Él no (hacer) ____ el trabajo.
