Niek is vorig jaar naar Vlissingen __________(verhuizen).
Niek ____________(verhuizen) volgende week naar Vlissingen.
Rynske was ____________ (verrassen) door het leuke cadeau.
Rynske ______________ (verrassen) me met het leuke cadeau.
Slide 3 - Tekstslide
PV versus VDW
pv of niet? Gebruik de tijdproef!
Wel pv: hij/zij/het-vorm eindigt nooit op -d!
Geen pv: vdw of inf.
vdw: maak het woord langer of gebruik regels van
'Hetsexy fokschaap': eindigt de stam op een van deze letters, dan schrijf je pv vt en vdw met een -t.
Zie ook schema Werkwoordspelling blz. 219
Slide 4 - Tekstslide
Aan de slag
Maak opdr. 2, 3 (blz. 72)
Klaar? Lees in je leesboek
Bespreken over 10 minuten
Slide 5 - Tekstslide
Start van de les
Leg je schrift open op tafel
Lees 10 minuten in je leesboek
Slide 6 - Tekstslide
Bespreken
opdr. 5 en 6 (blz. 73)
Slide 7 - Tekstslide
Meervoud znw op - en
Heeft altijd met klank (uitspraak) te maken: letter toevoegen of weglaten
Bijvoorbeeld: das -> dassen, want anders lees je daasen (dasen)
Bij originele Nederlandse woorden (dus niet leenwoorden): s wordt z en f wordt v
Bijvoorbeeld: graf -> graven, maar paragraaf -> paragrafen
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Meervoud znw op -s of -'s
Klank (uitspraak) is leidend
Verandert de klank van het woord als je de s eraan vastplakt? Dan moet er een apostrof tussen!
Bijvoorbeeld: appel -> appels, maar oma -> oma's
Uitzondering: woorden op -y met daarvoor een medeklinker
Bijvoorbeeld: pony -> pony's, maar spray -> sprays
Slide 10 - Tekstslide
Meervoud -ën, -iën of -ieën
Enkelvoud op -ee? meervoud = enkelvoud + ën
Bijvoorbeeld: twee + ën = tweeën
Enkelvoud op -ie? Waar ligt de klemtoon?
Klemtoon op laatste lettergreep (-ie): meervoud = enkelvoud + ën
Bijvoorbeeld: industrie + ën = industrieën
2. Klemtoon op andere lettergreep: meervoud = enkelvoud + trema op laatste e (ë) + n
Bijvoorbeeld: porie + trema op laatse e + n = poriën
Slide 11 - Tekstslide
Aan de slag
Lees de theorie ' Leestekens: de komma'
Maak opdr. 5, 6 en 10 (blz. 73/74)
Klaar? Lees in je leesboek
Niet klaar? Huiswerk voor de volgende les
Slide 12 - Tekstslide
Start van de les
Leg je schrift open op tafel
Lees 10 minuten in je leesboek
Slide 13 - Tekstslide
Komma
Tussen twee wwg: Als ik snel loop, ben ik nog op tijd.
In een opsomming: Ik eet graag brood, fruit, kip en chocola.
Tussen twee bijvoeglijk naamwoorden: Het lieve, kleine meisje
Bij woorden als 'toch', 'oké', 'hoor': woorden die je in spreektaal gebruikt, maar die niets met de inhoud van de zin te maken hebben (stopwoordjes): Ik ga echt niet aan school werken in de vakantie, hoor!
Vóór een voegwoord: Mijn moeder zeurt aan mijn kop, omdat ik mijn kamer moet opruimen.
Slide 14 - Tekstslide
Bespreken
opdr. 5, 6, 10 (blz. 73/74)
Slide 15 - Tekstslide
Schrijven zakelijke brief - tips
Kijk goed in het voorbeeld waar je een hoofdletter, komma, witregel schrijft in de conventies.
Geen komma tussen postcode en plaats
Wel komma tussen plaats en datum
Betreftregel: Schrijf eerst Betreft: en daarachter het onderwerp.
Houd de toon netjes: niet te dwingend, wel duidelijk
Lees je eigen werk hardop in jezelf na.
Let op spelling: werkwoorden (pv, vdw), leestekens en hoofdletters!
Slide 16 - Tekstslide
Zakelijke brief - Tips deel 2
Aanhef:
Als je geen naam weet: meneer, mevrouw of meneer/mevrouw
Als je wel een naam weet:
meneer of mevrouw (zonder hoofdletter) + tussenvoegsel(s) (eerste met hoofdletter) + achternaam (met hoofdletter)
Stel, je weet dat de geadresseerde Mieke van der Laan is, dan schrijf je: Geachte mevrouw Van der Laan
Slide 17 - Tekstslide
Totaalopdracht Schrijven en spelling (2.5 en 2.6)
Bekijk je eigen brief nog eens: lees deze hardop in jezelf.