Alles-in-1 WoGrSp H1

Start van de les
  • Leg je schrift open op tafel
  • Lees 10 minuten in je leesboek

  • Playlist mag, maar zachtjes

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Start van de les
  • Leg je schrift open op tafel
  • Lees 10 minuten in je leesboek

  • Playlist mag, maar zachtjes

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Leestekens

. = einde van de zin
? = einde van een vraagzin
! = einde van een uitroepzin.

Slide 3 - Tekstslide

Leestekens: komma
Gebruik van de komma = ,
1) tussen twee gezegdes in een samengestelde zin, altijd vóór het voegwoord:
        Ik heb helemaal geen zin in school, want het is zulk lekker weer buiten.



Slide 4 - Tekstslide

Leestekens: komma
Gebruik van de komma = ,
2) In een opsomming:
       Ik heb verschillende sporten beoefend: volleybal, voetbal, turnen en dans. 

3) Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden:
         Joya is dat enthousiaste, kleine meisje. 



Slide 5 - Tekstslide

Leestekens: komma
Gebruik van de komma = ,
4) Bij woordjes als toch, hoor, ja, oké:
            Ja hoor, ik hang straks de was wel op, oké?

---> Deze woorden zijn 'opvullers' of 'stopwoordjes', die niets met de inhoud van de zin te maken hebben. Door de komma worden ze buiten de zin gezet. 


Slide 6 - Tekstslide

Dubbele punt
Je gebruikt een : om aan te geven dat er iets volgt na een uitspraak, zoals:
  • een voorbeeld
  • een uitleg
  • een opsomming
  • een citaat

Slide 7 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Aanhalingstekens ' ... ' gebruik je om:
1) een citaat op te schrijven 

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen
1) Als jullie eerst zelfstandig aan het werk gaan kun je aan het eind van de les je vragen stellen oke vroeg de docent aan de leerlingen

2) De leerlingen reageerden in koor Werken Daar heb ik helemaal geen zin in

Slide 9 - Tekstslide

PV tt
  • Je gebruikt de stam van het werkwoord (=inf - -en) om de ik-vorm te maken. De klank van de ik-vorm moet hetzelfde zijn als die van de inf. 
                     inf = lopen (de klank is oo)
                     stam = lop (want: lopen - en = lop)
                     ik-vorm = loop (want de klank moet hetzelfde blijven als de inf)
  • Met de ik-vorm kun je de jij/u/hij/zij/het-vorm maken: ik-vorm + t
  • Uitzondering: je of jij achter de pv ('je' alléén als je het kunt vervangen door 'jij') --> je schrijft dan de ik-vorm. 

Slide 10 - Tekstslide

PV vt
Twee soorten werkwoorden:
1) Sterke werkwoorden: klank in vt is anders dan in tt
--> deze werkwoorden moet je 'kennen'

2) Zwakke werkwoorden: klank in vt blijft hetzelfde als in tt
  • Je gebruikt de stam om te bepalen of er -te(n) of - de(n) achter komt.
  • Laatste letter van de stam in XTC Koffieshop? Verleden tijd = ik-vorm+te (enkelvoud: ik, jij, hij, zij, het, u) of ik-vorm+ten (meervoud: wij, jullie, zij)
  • Laatste letter van de stam niet in XTC Koffieshop? Vt = ik-vorm + de(n)

Slide 11 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (vdw)
  • Het vdw van zwakke werkwoorden eindigt op een -t of -d. 
  • Je kunt er op 2 manieren achterkomen of dit een -t of -d is: 
  1. Maak het vdw langer: wordt het -te aan het eind? Dan eindigt het vdw dus op een -t. (Het beloofde land, dus vdw=beloofd)
  2. Je gebruikt de regel van de XTC Koffieshop. Als de pv vt namelijk met -te(n) is, dan eindigt het vdw ook op een -t. 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbereiden op toets
Woordvierkant en tips om te onthouden niet!
Pv vt niet!

  • Werkwoordspelling oefenen: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-vervoeging-van-zwakke-en-sterke-werkwoorden-in-de-tegenwoordige-tijd-en-verleden-tijd/ 
  • Samengestelde zin: https://www.youtube.com/watch?time_continue=98&v=1ayatkQ9l0A 
  • Woorden 1 en woorden voor je eindexamen: Maak flashcards met de app Flashcards of op papier

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Slide 15 - Video

Zet de pv in tt
a. Omdat Noa’s hand (bloeden) ___ , (verbinden) ze de wond met een pleister.
b. Roman (leren) zeker een week voor een toets, want een slecht cijfer (bederven) ___ zijn stemming.
c. (vinden) ___ je het ook zo leuk als je op straat briefgeld (vinden) ___?
d. Hoewel de wijk Transvaal (vergrijzen) ___ , woon ik er graag, omdat er altijd wel iets (gebeuren) ___.
e. (worden) je moeder niet boos als je telefoon je (afleiden) ___?

Slide 16 - Tekstslide

Antwoorden
a. Bloedt (Noa’s hand = het), verbindt (ze)
b. Leert (Roman), bederft (een slecht cijfer=het)
c. Vind (je achter pv = vervangbaar door jij, dus ik-vorm), vindt (je voor pv)
d. Vergrijst (inf=vergrijzen, stam = vergrijz, ik-vorm = vergrijs. De wijk Transvaal = het, dus ik-vorm+t), gebeurt (er + tijdproef dus pv)
e. Wordt (je achter pv = niet vervangbaar door jij, want je moeder, dus ik-vorm+t), afleidt (je telefoon=het).

Slide 17 - Tekstslide