5.3 Oplosbaarheid

5.3 Oplosbaarheid
Op macroniveau is er bij oplossen van natriumchloride (NaCl) en glucose (C6H12O6) in water geen verschil. Toch is dat bijzonder want natriumchloride is een zout en suiker is een moleculaire stof.
  • Bij beide stoffen ontstaat een heldere vloeistof als je ze oplost in water.


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

5.3 Oplosbaarheid
Op macroniveau is er bij oplossen van natriumchloride (NaCl) en glucose (C6H12O6) in water geen verschil. Toch is dat bijzonder want natriumchloride is een zout en suiker is een moleculaire stof.
  • Bij beide stoffen ontstaat een heldere vloeistof als je ze oplost in water.


Slide 1 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
Op microniveau is dat verschil er wel.
  • Bij een zout als natriumchloride vindt er tijdens het oplossen in water hydratie plaats.
  • Bij een moleculaire stof als glucose ontstaan er waterstofbruggen met water.
sacharose = C12H22O11
hydratie
Een zout heeft in de vaste fase een ionrooster.

Slide 2 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
Een moleculaire stof heeft in de vaste fase een molecuulrooster.
  • Jood lost niet op in water, jood heeft geen OH/NH groep (hyrdofoob) en water heeft wel een OH groep (hydrofiel).
  • Jood lost wel op in heptaan (C7H16), jood heeft geen OH/NH groep (hydrofoob) en heptaan heeft ook geen OH/NH groep (hydrofoob).
  • De ontstane vanderWaalsbinding tussen jood en heptaan is sterker dan de vanderWaalsbinding tussen de jood moleculen.

Slide 3 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid

Slide 4 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
Alcohol mengt met water. 
Alcohol bevat een hydrofiel deel en kan daardoor onderling H bruggen vormen met water, daardoor mengen alcohol en water.

Alcohol mengt met butaan.
Alcohol bevat een hydrofoob deel en butaan is ook hydrofoob, beide stoffen kunnen geen H bruggen vormen. Daardoor mengt alcohol met butaan.


Slide 5 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
Natriumchloride lost goed op in water.
De binding tussen de ionen (in het ionrooster) is zwakker dan de binding tussen de ionen en de watermoleculen.

Zilverchloride lost slecht op in water.
De binding tussen de ionen (in het ionrooster) is sterkter dan de binding tussen de ionen en de watermoleculen.


Slide 6 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
Als je water aan koperchloride toevoegt krijgt de oplossing een blauwe kleur. Als je aan de blauwe oplossing een scheutje alcohol toevoegt, wordt de oplossing rose.

Leg uit welke binding sterker is: die tussen de koper ionen en watermoleculen of die tussen de koper ionen en ethanolmoleculen?

Slide 7 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
Als je water aan koperchloride toevoegt krijgt de oplossing een blauwe kleur. Als je aan de blauwe oplossing een scheutje alcohol toevoegt, wordt de oplossing rose.

Leg uit welke binding sterker is: die tussen de koper ionen en watermoleculen of die tussen de koper ionen en ethanolmoleculen?

  • De binding tussen de koper ionen en alcoholmoleculen is sterker, want als je aan het mengsel van de koper ionen en de watermoleculen alcohol toevoegd verandert de oplossing van kleur.

Slide 8 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
Een oplossing van koperchloride in water is lichtblauw. Deze kleur wordt veroorzaakt door koper ionen die omringd zijn door 4 watermoleculen. Als je aan deze oplossing een beetje ammoniak toevoegt, verandert de kleur in donkerblauw. Deze laatste kleur wordt veroorzaakt door het deeltje met de formule Cu(NH3)4+.

Geef de reactievergelijking van de kleursverandering die optreedt bij het toevoegen van ammoniak.

Slide 9 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
Een oplossing van koperchloride in water is lichtblauw. Deze kleur wordt veroorzaakt door koper ionen die omringd zijn door 4 watermoleculen. Als je aan deze oplossing een beetje ammoniak toevoegt, verandert de kleur in donkerblauw. Deze laatste kleur wordt veroorzaakt door het deeltje met de formule Cu(NH3)42+.

Geef de reactievergelijking van de kleursverandering die optreedt bij het toevoegen van ammoniak.
Cu(H2O)42+ + 4 NH3 → Cu(NH3)42+ + 4 H2O

lichtblauw
donkerblauw

Slide 10 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
Vraag 33

Slide 11 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
  • graniet bestaat dus uit ionen. 

Slide 12 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
  • De ionbinding in het ionrooster moet verbroken worden.

Slide 13 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
  • S = C = S

Slide 14 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
  • Koolstofdisulfide bevat geen NH of OH groep, dus hydrofoob.

Slide 15 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
  • Tussen de zwavel atomen en de koolstofdisulfide moleculen ontstaan VanderWaalsbindingen.
  • De atoombinding tussen de zwavel atomen wordt verbroken.

Slide 16 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid

Slide 17 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
CaCl2 (s) → Ca2+ (aq) + 2 Cl- (aq)

Slide 18 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
  • De watermoleculen richten hun positieve kant op de negatieve ionen en de negatieve kant op de positieve ionen. 
  • De ionbinding wordt daardoor verbroken.
  • De positieve en negatieve ionen worden omringd door de watermoleculen.

Slide 19 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid

Slide 20 - Tekstslide

5.3 Oplosbaarheid
  • ionen bevatten geen NH of OH groepen
  •  Ze kunnen daardoor geen H bruggen vormen
  • Dus Guido heeft geen gelijk.

Slide 21 - Tekstslide