In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom!
Welkom!
Feiten, meningen & argumenten
Slide 1 - Tekstslide
Welkom!
Lesdoel:
Je kunt onderscheid maken tussen feiten, meningen en argumenten.
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een feit?
Slide 3 - Open vraag
Wat is een argument?
Slide 4 - Open vraag
Wat is een mening?
Slide 5 - Open vraag
Theorie
Feiten:een feit kun je controleren.
Meningen/standpunten: iets wat iemand vindt.
Argument: reden waarom je een bepaalde mening/standpunt hebt.
Slide 6 - Tekstslide
Feit, mening, argument
Feitenkun je op waarheid controleren. Een voorbeeld van een feitelijke uitspraak is: ‘39 procent van de Nederlanders doet de dagelijkse boodschappen met de auto.’ Je kunt bewijzen of deze uitspraak waar of niet waar is.
Slide 7 - Tekstslide
Feit, mening, argument
Bij meningen gaat het niet om de vraag of ze waar of onwaar zijn, maar je bent het ermee eens of oneens. Bijvoorbeeld: ‘Mensen zouden de auto vaker moeten laten staan.’ De één vindt van niet, de ander van wel.
Slide 8 - Tekstslide
Feit, mening, argument
Argumenten gebruik je om je mening te onderbouwen of aannemelijk te maken. Bij de mening dat mensen vaker de auto moeten laten staan, passen bijvoorbeeld argumenten als: ‘Het zou minder luchtvervuiling betekenen’ en ‘Mensen krijgen zo vanzelf de nodige beweging.
Slide 9 - Tekstslide
Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...
Slide 10 - Tekstslide
Objectief en subjectief
objectieve argumenten zijn controleerbaar en daarmee waar of niet waar. Objectieve argumenten zijn bijvoorbeeld gebaseerd op feiten, onderzoek, wetenschap of algemeen aanvaarde normen of waarden
Slide 11 - Tekstslide
Objectief en subjectief
Subjectieve argumenten zijn niet-feitelijke uitspraken die in meer of mindere mate aannemelijk zijn. Om ze geloofwaardiger te maken worden ze vaak ondersteund door uitleg of voorbeelden. Of ze sterk of zwak zijn, ligt aan de opbouw van de argumentatie
Slide 12 - Tekstslide
Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt
Slide 13 - Quizvraag
De smartphone is onmisbaar.
A
argument
B
mening
C
feit
Slide 14 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Omdat hij bepaalde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 15 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Ik vind dat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 16 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 17 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Volgens mijn moeder is het gezond om veel fruit te eten.