Do 16 nov Feiten en meningen , argumenten en tegenargumenten

 argumenten
De schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening juist is.
Dit doet hij met een argument.
argument= de reden waarom je iets vindt. Hoe beter je argument hoe eerder iemand het met je eens is.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 argumenten
De schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening juist is.
Dit doet hij met een argument.
argument= de reden waarom je iets vindt. Hoe beter je argument hoe eerder iemand het met je eens is.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Objectief en subjectief
- twee soorten argumenten
- feiten (onderzoek) t.o.v. mening (vermoeden)
- objectieve argumenten zijn krachtiger

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie - Kritisch lezen 
  • Argumenten zijn objectief wanneer ze feitelijk zijn en subjectief wanneer ze een mening, een gevoel, een vermoeden of een waardeoordeel bevatten. 
  • Subjectieve argumenten worden ook wel waarderende argumenten genoemd. 
  • Objectieve (feitelijke) argumenten kun je altijd controleren op hun juistheid.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. 
Bepaal je standpunt en bedenk twee objectieve argumenten en één subjectief argument. 

Verzamel betrouwbare informatie op internet die je argument ondersteunt. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tegen
Argumenten
blz. 196
R 
Om je publiek ergens van te overtuigen, geef je argumenten (redenen) bij je standpunt. Die argumenten kunnen objectief of subjectief zijn.
Je kunt je publiek/lezer het beste overtuigen met objectieve argumenten.

Slide 5 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Argument

De uitleg waarom je iets vindt, noemen we een argument.

Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige argumentatie
Een argumentatie die bestaat uit één standpunt en één argument (standpunt > argument).

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nevenschikkende argumentatie

Bij een onafhankelijk nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten. De argumenten zijn gelijkwaardig en kun je onderling van plaats verwisselen.




Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Argumentatie

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumentatiestructuren
1. enkelvoudige argumentatie
2. meervoudige argumentatie
3. nevenschikkende argumentatie
4. onderschikkende argumentatie

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een argument?
Als iemand zijn mening wil verdedigen, legt hij uit waarom hij iets vindt. Dit noem je een argument.

Veel gebruikte signaalwoorden bij argumenten zijn: 
want
omdat
daarom
namelijk

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

slot
conclusie

Je herhaalt nogmaals je mening en je belangrijkste argument.

geen nieuwe argumenten noemen!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige argumentatie
Een schrijver onderbouwt zijn mening met één argument.

mening/standpunt
 argument

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geleerd

- je kent nu het verschil tussen: feiten de meningen.

- je kunt nu feiten en meningen in een zin en in teksten herkennen.
Feiten en meningen

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

FEITEN OF MENINGEN?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
- Je kunt vertellen wat feiten en meningen zijn.

- Je kunt feiten en meningen herkennen.

- Je kunt zelf feiten en mening bedenken.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je vertelt wat je van iets vindt. Dan is dat een feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?
A
In deze alinea staan enkel feiten.
B
In deze alinea staan enkel meningen.
C
In deze alinea staan zowel feiten als meningen.
D
In deze alinea staan zowel geen feiten als meningen.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Feit of mening?

A
mening
B
feit

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Standpunt: 
1ste argument
2de argument

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt er beter niet aan deelnemen.
De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. 
standpunt
feitelijk argument
waarderend argument

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Roken is ongezond
Roken stinkt
Roken is slecht voor je omdat je er een stinkende adem van krijgt
Mening
Feit
Argument

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Standpunt
Argument 1
Argument 2
Argument 3
Energiedrankjes bevatten veel cafeïne.
Energiedrankjes bevatten heel veel suiker.

Het moet verboden worden energiedrankjes te verkopen. 


Energiedrankjes zijn bijzonder ongezond.
 

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Standpunt
Standpunt
Argument
Argument
dus
want

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Argumenten
Samenvatting
Conclusie
Herhalen mening 
Aangeven waar je op reageert
Mening geven
Voorbeeld bij argumenten
Uitleg bij argumenten
Inleiding
Kern
Slot

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk voor ma 31 okt
Lezen blok 2
Maken opdr. 5 en 6 blz. 75 en 76

Leren de theorie van blz.94 t/m 100

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies