hoofdletters/kleine letters en interpunctie

Spelling
Na deze les kan/weet ik:
- wanneer je hoofdletters gebruikt
- wanneer je een puntkomma gebruikt
- hoe je moet citeren
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelling
Na deze les kan/weet ik:
- wanneer je hoofdletters gebruikt
- wanneer je een puntkomma gebruikt
- hoe je moet citeren

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 2 - Woordweb

Hoofletters

- Aan het begin van de zin.
Let op:
- In de morgen zet ik koffie.
- 's Morgens zet ik koffie.
- Ik ben 36 jaar.
- 36 jaar geleden werd ik geboren. (na een cijfer geen hoofdletter meer)

Slide 3 - Tekstslide

Bij namen en woorden die van namen zijn afgeleid (Jan, Jans fiets).
Bij eigennamen (Noorwegen, Praxis, Apple, Frans, Kerst, het Rode Kruis, de WAO, Kiezelstraat 11).
Bij bijvoeglijke namen die van eigennamen zijn afgeleid (Zuid-Amerikaanse, Franse liedjes, Duitse vakantiegangers).
Let op bij namen van mensen:* Geert van der Veen, de heer G. van der Veen, de heer Van der Veen.

Slide 4 - Tekstslide

kleine letters
Bij namen van dagen, maanden, seizoenen of windstreken (maandag, zuidoosten, zomer, januari).

Bij samenstellingen met religieuze feesten (kerstdagen, paashaas).

Slide 5 - Tekstslide

leestekens 
Punt, uitroepteken en vraagteken: einde van de zin.
Komma: voor of na een aanspreking: Mark, wil je iets voor me doen?
 Tussen delen van een opsomming: jam, vla en koekjes
 tussen twee persoonsvormen: als je wilt, mag je blijven.
Voor voegwoorden (want, maar, omdat, etc.) /tussen een hoofd- en bijzin: Joppe gaat elke naar naar Frankrijk op vakantie, omdat zijn ouders daar een vakantiehuisje hebben.
Voor en achter een bijstelling: Pablo Picasso, de beroemde Spaanse schilder, overleed in 1973.


 

Slide 6 - Tekstslide

Dubbele punt: voor het aankondigen van gesproken tekst (citaat), een gedachte, een opsomming of toelichting/uitleg (vervangbaar door komma+want)

Ik heb veel hobby’s: lezen, sporten, gitaar spelen..
Ik kom niet langs: ik voel me niet zo lekker. (want ik)
Floor zegt: ‘Dat mag, op één voorwaarde.’

Slide 7 - Tekstslide

Aanhalingstekens: bij citaten , als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis en wanneer het spottend is bedoeld.
*’Weet u hier de weg?’ vroeg mevrouw Van Til.
* ‘Je moet goed uitkijken bij het oversteken’, zei moeder.
* schrijf je ‘experiment’ met ks of met een x?

* De agent zei dat hij de 'lieve' jongen wel zou inrekenen.

 

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een puntkomma?
  • Om twee zinnen die bij elkaar horen met elkaar te verbinden (bijvoorbeeld: Martin gaat dagelijks naar zijn verzorgpony; in de winter gaat hij wekelijks). 
  • Achter de zinnen in een opsomming                                                                  (bijvoorbeeld: De spelregels beginnen zo: 
je gooit om de beurt met de dobbelsteen;
je zet je pion het aantal ogen op de dobbelsteen vooruit;
als je op een vak met een plaatje komt, krijg je een opdracht.

Slide 9 - Tekstslide

Waar moet je op letten?
  • Na een puntkomma begint de volgende zin altijd met een          kleine letter. 
  • Bij een puntkomma in een opsomming, eindigt alleen de   laatste regel in de opsomming met een punt.

Slide 10 - Tekstslide

EVEN OEFENEN....

Slide 11 - Tekstslide

Goed of fout?
Meneer hazelaar
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quizvraag

Goed of fout?
Noord-Holland
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quizvraag

Goed of fout?
ik ga op vakantie naar Australië
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quizvraag

Goed of fout?
Jan Van der Veen
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Goed of fout?
In Januari is het winter
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

Leestekens

Slide 17 - Tekstslide

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Vind jij leestekens moeilijk

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 18 - Quizvraag

Welk leesteken hoort er achter de zin?

Ik ben blij dat het bijna vakantie is

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 19 - Quizvraag

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Schiet toch eens op
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 20 - Quizvraag

EVEN OEFENEN....

Slide 21 - Tekstslide

Waar komt de puntkomma?

Wachten jullie maar niet op mij voor mij begint een file.

A
achter "op"
B
achter de eerste "mij"
C
achter "voor"
D
achter de tweede "mij"

Slide 22 - Quizvraag

Waar komt de puntkomma?

Het concert is morgen er worden veel mensen verwacht.
A
Na "concert"
B
Na "is"
C
Na "morgen"
D
Na "veel"

Slide 23 - Quizvraag

Waar komt de puntkomma?

Zij heeft een nieuw kapsel het staat haar heel goed.
A
Na "kapsel"
B
Na "het"
C
Na "haar"
D
Na "heel"

Slide 24 - Quizvraag

Oefenen
Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken barcelona madrid en sevilla

    Slide 25 - Tekstslide

    Oefenen
    Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

    ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken barcelona madrid en sevilla
    • Antwoord: Ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken: Barcelona, Madrid en Sevilla. 

    Slide 26 - Tekstslide

    Oefenen
    Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

    joris als je daar nu niet mee stopt zet ik je de klas uit zei de leraar nederlands boos


      Slide 27 - Tekstslide

      Oefenen
      Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

      joris als je daar nu niet mee stopt zet ik je de klas uit zei de leraar nederlands boos
      • Antwoord: 'Joris, als je daar nu niet mee stopt, zet ik je de klas uit!' zei de leraar Nederlands boos.


      Slide 28 - Tekstslide