1bbA vrijdag 19 maart

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag: 
  • Om 10.30: Lezen 15 minuten --> wat heb je gelezen?
  • Doel van de les
  • Terugblik persoonsvorm en werkwoord
  • Huiswerk bespreken
  • Oefenen 
  • Pauze: even wat eten en drinken, film
  • Door met 3.5: Oefenen werkwoordelijk gezegde whiteboard
  • Zelfstandig aan de slag met oefenblad
  • Oefenblad bespreken
  • Afsluiting les: wat heb je geleerd? Welke tips heb je voor een volgende keer?
  • Laatste stukje film

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de les
Na deze les:

Weet je wat de persoonsvorm in een zin is en weet je wat een werkwoordelijk gezegde is





Slide 3 - Tekstslide

Terugblik: de persoonsvorm
Wat is dat ook alweer? 
Hoe vinden we die? 

Slide 4 - Tekstslide

  1. Maak de zin vragend
  2. Zet de zin in een andere tijd
  3. Verander de zin van enkelvoud naar meervoud (of andersom) 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een werkwoord ook alweer?
1. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen. fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen…
Bijvoorbeeld: Ik fiets naar school. Wij spelen met de blokken.

2. Er gebeurt iets. sneeuwen, hagelen, waaien, regenen…
Bijvoorbeeld: Het sneeuwt buiten. Het waait erg hard

3. Iemand is iets. zijn, worden, lijken, blijven…
Bijvoorbeeld: Mark is bakker. Roos wordt juffrouw.

4. Werkwoorden kunnen veranderen in de zin.
Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) de zin staat.
TT: Ik loop naar school. VT: Ik liep naar school.



Slide 6 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord, maar soms staan er meerdere werkwoorden in een zin. Alle werkwoorden samen noemen we het werkwoordelijk gezegde. Een werkwoordelijk gezegde kan ook uit 1 werkwoord (de PV) bestaan.

Slide 7 - Tekstslide

Even oefenen:
Wat is de PV?
Hoeveel werkwoorden zie je?

Slide 8 - Tekstslide

Hij fietste gisteren alleen naar huis
A
Fietste
B
Gisteren
C
Naar huis
D
Alleen

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb vandaag een appeltaart gebakken
A
Ik heb
B
Heb
C
Een appeltaart
D
gebakken

Slide 10 - Quizvraag

Toen ik vandaag thuiskwam zat de deur op nog slot
A
de deur
B
Vandaag
C
Zat
D
Thuiskwam

Slide 11 - Quizvraag

Mijn moeder kookte een uitgebreide maaltijd
A
Mijn moeder
B
Kookte
C
Een uitgebreide maaltijd
D
Maaltijd

Slide 12 - Quizvraag

Gisteren heb ik hem van huis opgehaald
A
Heb
B
van huis
C
opgehaald
D
ik

Slide 13 - Quizvraag

Huiswerk was:
Paragraaf 3.4 (grammatica) opdracht 10, 
Paragraaf 3.5 (grammatica) opdracht 11.1 tot en met 11.10

Slide 14 - Tekstslide

Pauze
Eten, drinken en een stukje film

Slide 15 - Tekstslide

Zinnen op het whiteboard
Werkwoordelijk gezegde

Eerst persoonsvorm zoeken
Zijn er nog meer werkwoorden?

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Wat
Oefenblad
Hoe
Zelfstandig
Hulp nodig?
Docent loopt langs
Hoe lang
10 minuten
Klaar?
Dan door met paragraaf 3.6, opdracht 14 en 15

Slide 17 - Tekstslide

Afsluiten
* Hoe vinden we de persoonsvorm?
* Hoe noemen we alle werkwoorden samen?
* Heb je tips voor de volgende les?
* Huiswerk opdrachten: 
      Oefenblad + paragraaf 3.6 (werkwoordelijk gezegde), opdracht 14 en 15

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Tekstslide