Spelling H.6-mavo1

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je wanneer je een komma of  en dubbele punt moet gebruiken en kun je de verleden tijd van sterke werkwoorden opschrijven.




1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je wanneer je een komma of  en dubbele punt moet gebruiken en kun je de verleden tijd van sterke werkwoorden opschrijven.




Slide 1 - Tekstslide

Terugblik:

Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord


  • • Soms hoef je alleen een -e achter het woord te zetten:
  • klein kleine
  • • Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen:
  •  tof toffe

Slide 2 - Tekstslide

  • Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen:
  • vaag vage
  • • Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v-:
  •  doof dove
  • • Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z-:
  • boos boze

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden?
Ze zeggen van wat voor stof iets is gemaakt.
Ze hebben maar één vorm en eindigen meestal op -en

Slide 4 - Tekstslide

Als je iemands woorden letterlijk weergeeft, heet dat een citaat.


Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen.


Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens.




Dat ziet er zo uit:

Slide 5 - Tekstslide

Tanek zei:Morgen stappen we om vier uur in het vliegtuig.


Camila vroeg: Hebben jullie al een ijsje gekocht?


Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:


 Morgen stappen we om vier uur in het vliegtuig, zei Tanek.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd: kijk → keek; vriest → vroor; geven → gaven; lopen → liepen


Zo schrijf je de persoonsvorm in de verleden tijd (sterk)


  • •   Gebruik de verlengproef om erachter te komen of een woord op een -d of een -t eindigt:

Slide 8 - Tekstslide

vinden → (ik) vond (want: wij vonden)

worden → (jij) werd (want: jullie werden)

vechten → (hij) vocht (want: zij vochten)

weten → (zij) wist (want: zij wisten)


Let op: een persoonsvorm verleden tijd eindigt nooit op -dt.

Slide 9 - Tekstslide

  Schrijf het woord zo kort mogelijk.


Gebruik geen dubbele letters (dus ook geen -dd- of -tt-), behalve als dat voor de uitspraak nodig is:


rijden → reden; snijden → sneden; vinden → vonden bijten → beten; vechten → vochten; weten → wisten


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 12 - Tekstslide

Nu zelfstandig aan de slag

Wat nu?

 Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 231

Maken opdr. 1 t/m 4

blz. 231 t/m 232

Snel klaar? =eerst de theorie lezen en verder met 5 t/m 9










Slide 13 - Tekstslide



Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link


Extra oefenen,meer uitleg of snel klaar? 

kies op Snapput.nl

 je boek   -Hfdst. 4

Spelling- meervoud znw 2

maak de oefeningen

en/of bekijk nog eens de uitlegvideo


https://www.snapput.nl/video/meervoud-zelfstandig-naamwoord-2/



Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide