Les 7 Spelling §4 verkleinwoorden

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* huiswerk
* terugblik vorige les
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* verkleinwoorden spellen, ook van woorden die eindigen op een klinker.

timer
10:00
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* huiswerk
* terugblik vorige les
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* verkleinwoorden spellen, ook van woorden die eindigen op een klinker.

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Spelling §4 opdracht 2 en 3

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Vragen
Pak je laptop erbij en log in.

Slide 4 - Tekstslide

Noteer het verkleinwoord:

baby

Slide 5 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord:

auto

Slide 6 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 7 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord:

big

Slide 8 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord:

cd

Slide 9 - Open vraag

LessonUp
Er staat een link in Teams, klik hierop. (als je dat nog niet eerder hebt gedaan)

Klik op 'registreren' en kies voor registreren met e-mail (schoolaccount).
Bedenk zelf een wachtwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Een verkleinwoord maak je door achter het woord een achtervoegsel te plaatsen. Meestal schrijf je het zoals het klinkt.


dop -> dopje

slak -> slakje

boom -> boompje

Slide 11 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt.

Regels:

  •  woorden eindigend op -ng      ->       -nkje of -etje
         koning -> koninkje
         wang -> wangetje   
  • woorden eindigend op een lange klinker  -> verdubbeling klinker  foto -> fotootje          / café -> cafeetje



Slide 12 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt.


Regels :

  • woorden eindigend op -i --> + etje
    taxi -> taxietje
    ski ->   skietje

Slide 13 - Tekstslide

Keuzemoment

Slide 14 - Tekstslide

Keuze
<80% bij opdracht 2 en 3?
1. Maak zelfstandig opdracht 4 en 5 van §4 (online.)

>80% bij opdracht 2 en 3?
2. Maak de opdrachten van §6 mixopdrachten.

Slide 15 - Tekstslide

Evaluatie

Slide 16 - Tekstslide

Hoe maak je een verkleinwoord?

Slide 17 - Open vraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 18 - Open vraag

Ik kan verkleinwoorden spellen, ook van woorden die eindigen op een klinker.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 19 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Extra toelichting en oefening

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Wat is het goede verkleinwoord van
opa
A
opatje
B
opa'tje
C
opaatje

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
ski
A
skitje
B
skietje

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
accu
A
accu'tje
B
accuutje
C
accutje

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
bikini
A
bikinietje
B
bikinitje

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
koning

Slide 27 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van
jongen

Slide 28 - Open vraag