Klantreis en Visual merchandising H1 en H2


Klantreis en Visual merchandising

 H1 Klantreis
 H2 Klanten
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
RetailMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Klantreis en Visual merchandising

 H1 Klantreis
 H2 Klanten

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen klantvriendelijkheid en klantgericht handelen?
A
Klantvriendelijkheid is het actief benaderen van een klant. Klantgericht handelen betekent dat je de klant respectvol behandelt.
B
Klantvriendelijkheid is het helpen vanuit de wensen en behoeften van een klant. Klantgericht handelen betekent dat je vriendelijk bent.
C
Klantvriendelijkheid betekent dat je de klant respectvol behandelt. Klantgericht handelen is het actief benaderen .
D
Klantvriendelijkheid bestaat uit beleefd zijn en respect tonen. Klantgericht betekent dat je helpt vanuit de wensen en behoeften.

Slide 2 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen is/zijn juist?

1. Het is belangrijk voor een winkel om klanten meerwaarde te bieden, zodat
er meer klanten komen.
2. Als een winkel meerwaarde biedt aan de klant, kan hij beter concurreren
met andere winkels.
A
Alleen 1 is juist
B
Alleen 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Wat is webcare?
A
Een ander woord voor webshop
B
Er voor zorgen dat je geen slechte recensies krijgt
C
Het goed onderhouden van je website
D
Communiceren met je klanten over hun ervaringen

Slide 4 - Quizvraag

Waar of niet waar?

Het is prima om kauwgom te gebruiken als je in een winkel aan het werk bent. Dan houd je een frisse adem.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een touchpoint?
A
contactmoment tussen winkel en klant
B
moment dat de klant over de drempel van de winkel stapt
C
spaarpunt in het spaarsysteem van de winkel
D
geen van de antwoorden is goed

Slide 6 - Quizvraag

Alex werkt in een chique kledingwinkel.

Waarom is het voor het klantgericht handelen belangrijk dat Alex nette kleding draagt?
A
Alex komt dan geloofwaardig over bij de klant.
B
Alex kan dan laten zien hoe de kleding eruitziet als de klant deze zou dragen.
C
Alex kan dan meer kleding verkopen.
D
Geen van deze antwoorden is juist.

Slide 7 - Quizvraag

In een kledingwinkel voor jongeren bedenken verkopers een manier om hun klanten meerwaarde te bieden. Ze denken er aan om de winkel in te delen in de volgende afdelingen: Now & Wow, Daily Use en Party!
Elke afdeling wordt ingericht, passend bij de gekozen thema's.

Waarvan zijn deze ideeën een voorbeeld?
A
gepersonaliseerd aanbod
B
co-creatie
C
unieke winkelbeleving
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 8 - Quizvraag

Pien begroet elke klant die de winkel binnenloopt hartelijk.

Dit is een onderdeel van …
A
non verbale communicatie
B
hospitality
C
co-creatie
D
uiterlijke presentatie

Slide 9 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen is/zijn juist?
1. Als het vertrouwen in de economie daalt, doen consumenten minder aankopen.
2. Als de werkloosheid daalt, doen consumenten minder aankopen.
A
1 is juist
B
2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Welke van onderstaande kenmerken hoort bij een "aanreiker"
A
geeft vergissingen toe
B
kijkt vooruit
C
is voorzichtig
D
toont initiatief

Slide 11 - Quizvraag

De manager van een gezondheidswinkel houdt online een blog bij over gezonde diëten. Daarin promoot hij een dieetpakket. Hij hoopt dat hierdoor meer klanten het pakket kopen.

Waar of niet waar?
De manager speelt in op een technologische invloedsfactor.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Welke van deze beweringen is juist?

Een economische invloedsfactor:
A
zorgt ervoor dat een klant meer koopt.
B
zorgt ervoor dat een klant meer óf minder koopt. Dit is afhankelijk van zijn financiële situatie.
C
zorgt ervoor dat een klant minder koopt
D
geen van de beweringen is juist

Slide 13 - Quizvraag

Waar of niet waar?
In een economische crisis doen consumenten minder vaak grote aankopen dan wanneer er geen economische crisis is.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Het winkelgedrag van klanten speelt zich af in 4 fasen.
Wat is de juiste volgorde van deze fasen?
A
aankoopgedrag communicatiegedrag afdankgedrag gebruiksgedrag
B
communicatiegedrag aankoopgedrag afdankgedrag gebruiksgedrag
C
aankoopgedrag communicatiegedrag gebruiksgedrag afdankgedrag
D
communicatiegedrag aankoopgedrag gebruiksgedrag afdankgedrag

Slide 15 - Quizvraag

Waarom is het verkopen van producten aan klanten tegenwoordig een grotere uitdaging voor verkopers dan vroeger?
A
Klanten hebben tegenwoordig hogere eisen dan vroeger.
B
Klanten weten tegenwoordig veel meer van producten dan vroeger
C
Klanten zijn tegenwoordig minder vriendelijk dan vroeger
D
Klanten hebben tegenwoordig minder te besteden dan vroeger

Slide 16 - Quizvraag

Veel klasgenoten van Nassima kopen kleding van het merk Supreme. Dit komt doordat het merk in de mode is en bijna iedereen op school het merk draagt.

In dit voorbeeld is sprake van een …
A
persoonlijke invloedsfactor
B
culturele invloedsfactor
C
technologische invloedsfactor
D
sociale invloedsfactor

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn geen keuzemotieven die bepalen of een product in aanmerking komt voor koop?
A
prijs en kwaliteit
B
afmeting en houdbaarheid
C
veiligheid en duurzaamheid
D
gemak en gebruiksvriendelijkheid

Slide 18 - Quizvraag

De afkorting UPO als soort aankoopgedrag staat voor:
A
Uitstekend Probleem oplossend gedrag
B
Uitgebreid Prestatie onderhoudend gedrag
C
Uitgebreid Probleem oplossend gedrag
D
Uitstekend Prestatie onderhoudend gedrag

Slide 19 - Quizvraag

De afkorting RAG als soort aankoopgedrag staat voor:
A
Reëel aankoopgedrag
B
Rendabel aankoopgedrag
C
Risico verhogend aankoopgedrag
D
Routinematig aankoopgedrag

Slide 20 - Quizvraag