Cursus 6-Formuleren- § 4

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je  voorbeelden gebruikt om een tekst aantrekkelijker te maken


Slide 2 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Een tekst of een presentatie wordt leuker en duidelijker als je nu en dan een voorbeeld gebruikt. 

Met een voorbeeld leg je een moeilijk woord uit of maak je een situatie duidelijk. Een voorbeeld kan kort zijn (een paar woorden of een zin), maar ook lang (een hele alinea). 
Soms kun je in de eerste alinea van een tekst een voorbeeld geven dat het onderwerp duidelijk maakt.

Slide 3 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Je kunt een voorbeeld aankondigen met een signaalwoord: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, als, denk maar aan:

Het aantal jonge rokers is de laatste jaren flink gedaald. Als we bijvoorbeeld kijken naar het aantal rokende scholieren, zien we dat er in 1999 veel meer scholieren dagelijks rookten dan in 2020.

Slide 4 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
ls je in voorbeelden aantallen of cijfers noemt, maak ze dan zo aansprekend mogelijk. In het voorbeeld hierboven staat ‘in 1999 veel meer’. 
Maar hoeveel meer was dat en hoe erg is het nu? Je kunt er iets aan toevoegen, waardoor de situatie duidelijker wordt:
Zo rookte in 1999 nog 13% van de scholieren dagelijks: dat zijn 130 leerlingen op een school van 1000. In 2020 rookte nog maar 2%, dus slechts 20 leerlingen van de 1000.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Maken:
Cursus 6-§4- 
blz. 240
opdr. 1 t/m 4


Staat er: markeer, omcirkel of onderstreep in de opdracht, dan mag je het MET POTLOOD in je werkboek maken. 
De rest maak je in je schrift

Slide 10 - Tekstslide

H2E-2022

Slide 11 - Tekstslide

H2F

Slide 12 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Slide 13 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Slide 14 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Slide 15 - Tekstslide

Cursus 6-Formuleren- § 4

Slide 16 - Tekstslide