Vragen bij 'De dierentuin'
1. Pas de volgende begrippen toe op dit verhaal: hoofdpersoon, doel, helper, tegenstander.
2. Geef een beargumenteerd oordeel over de oppasser. Vind je hem een held, een roekeloze waaghals, iemand zonder moraal, een echte dierenvriend of heb je een andere visie? Leg je antwoord uit.
3. Hoe is de verhouding tussen vertelde tijd en verteltijd in deze tekst te typeren: vooral vertraging of versnelling?
4. Beschrijf de ruimte van het verhaal.
5. In r. 56 staat ‘Zo was het gekomen. Zo was hij ertoe gekomen.’ Deze zinnen vormen een open plek: waar is de oppasser toe gekomen? Geef in maximaal 15 woorden de invulling van deze open plek.
6. In r. 85-86 staat ‘In werkelijkheid dacht hij aan de twee kogels in het vlees van de dode.’ Deze regels verwijzen naar een eerdere passage. Citeer het zinsgedeelte waarnaar terugverwezen wordt.
7. Leg beargumenteerd uit of ‘De dierentuin’ een open of gesloten einde heeft.