B&F, spelling, blok 4 week 4 les 3

Spelling
Blok 4 week les 3
Grammatica
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling
Blok 4 week les 3
Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lidwoord: de, het en een

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het lidwoord in deze zin?

Bram kijkt naar de televisie.

Slide 4 - Open vraag

Wat is het lidwoord in deze zin?

Gisteren heeft de zon niet geschenen.

Slide 5 - Open vraag

Wat is het lidwoord in deze zin?

Morgen koop ik een nieuwe fiets.

Slide 6 - Open vraag

Zelfstandig naamwoord

Mens, dier of ding waar je 'de, het of een' voor kan zetten

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin?

Dat is een grappige clown!

Slide 8 - Open vraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin?

Joop maakt zijn fiets schoon.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin?

Kijk jij even op de kaart?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin?

Wat heb jij een lieve hond!

Slide 11 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?

In het kasteel woont een knappe prinses.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?

De hond zwemt in de modderige sloot.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?

Toen liepen de boze kinderen naar huis,

Slide 15 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?

Op de muur hangt een gave poster.

Slide 16 - Open vraag

Werkwoord
 
Zegt wat een persoon of dier doet of wat er gebeurt

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het werkwoord in deze zin?

Vanmorgen at ik lekkere havermout.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het werkwoord in deze zin?

Hij geeft zijn honden drie botten.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het werkwoord in deze zin?

Het sneeuwt al een tijdje buiten.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het werkwoord in deze zin?

Hij gooide zijn boeken op de grond.

Slide 21 - Open vraag

Persoonsvorm

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

In mijn tas zit een zakdoek.

Slide 23 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Vader riep de kinderen bij zich.

Slide 24 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

De vogels maken een nest.

Slide 25 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Mijn vader speelt een lied op zijn gitaar.

Slide 26 - Open vraag

Dit was het einde van de les.
Wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll