afronding H 7 jong en oud

Vandaag:
Afronden H 7:
- kiezen tussen huren en kopen
- kiezen tussen (deeltijd)werk en thuis blijven
- berekenen van CPI
- koopkrachtstijging/daling berekenen
- reële en nominale veranderingen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag:
Afronden H 7:
- kiezen tussen huren en kopen
- kiezen tussen (deeltijd)werk en thuis blijven
- berekenen van CPI
- koopkrachtstijging/daling berekenen
- reële en nominale veranderingen

Slide 1 - Tekstslide

Eerste uur:
Kiezen tussen bespreking en uitleg
of
zelf aan de slag met opdrachten: alle opdrachten hoofdstuk 7

Slide 2 - Tekstslide

Kiezen tussen kopen en huren:
hyptheekrente is aftrekbaar van het inkomen bij berekenen van de belastingen (zie ook hoofdstuk 3!)

Bijvoorbeeld opdracht 7.2c

Slide 3 - Tekstslide

Kiezen tussen kopen en huren:
hyptheekrente is aftrekbaar van het inkomen bij berekenen van de belastingen (zie ook hoofdstuk 3!)

Bijvoorbeeld opdracht 7.2c:
rente = 4% van € 275.000 = € 11.000
aftrekken van het inkomen betekent een besparing op belastingen van : 42% (marginaal tarief) x € 11.000 = € 4.620

Slide 4 - Tekstslide

Kiezen tussen kopen of huren:
Opofferingskosten: als je koopt, moet je spaargeld "opofferen"
opofferingskosten: gemiste opbrengsten van beste alternatief (zie crisis)

zie bijvoorbeeld opgave 7.2d:

Slide 5 - Tekstslide

Kiezen tussen kopen of huren:
Opofferingskosten: als je koopt, moet je spaargeld "opofferen"
opofferingskosten: gemiste opbrengsten van beste alternatief (zie crisis)

zie bijvoorbeeld opgave 7.2d:
spaargeld niet meer op spaarrekening, daardoor krijg je 2,5% x € 25.000 minder rente = € 625 (opofferingskosten)

Slide 6 - Tekstslide

kiezen tussen koop of huur?
je woning kan in waarde stijgen... vermogen opbouwen

zie bijvoorbeeld 7.3

Slide 7 - Tekstslide

kiezen tussen koop of huur?
je woning kan in waarde stijgen... vermogen opbouwen

zie bijvoorbeeld 7.3
3% waardestijging per jaar = € 275.000 x (1,03)^5 = €318.800
Waardestijging is € 318.800-€ 275.000 = € 43.800

Slide 8 - Tekstslide

Kiezen tussen werk en thuis blijven:
zie bijvoorbeeld opdracht 7.4 (wordt verder niet besproken)

Slide 9 - Tekstslide

Berekenen CPI
Consumenten prijsindex (CPI)
- gemeten door CBS
- Hoe? (opgave 7.7)
- Wat zijn budgetonderzoeken?  (opgave 7.5)
- Waarom wordt basisjaar regelmatig aangepast met nieuwe wegingsfactoren? (opgave 7.8)
- hoe bereken je inflatie m.b.v. CPI? (opgave 7.9)

Slide 10 - Tekstslide

opdracht 7.7
a: zie wegingsfactoren

Slide 11 - Tekstslide

opdracht 7.7
a: zie wegingsfactoren
Huur, electriciteit en gas: 24,6

Slide 12 - Tekstslide

opdracht 7.7
a: zie wegingsfactoren
Huur, electriciteit en gas: 24,6
b. (wegingsfactor x partiële prijsindexcijfer) voor alle productgroepen; daarna optellen

Slide 13 - Tekstslide

opdracht 7.7
a: zie wegingsfactoren
Huur, electriciteit en gas: 24,6
b. (wegingsfactor x partiële prijsindexcijfer) voor alle productgroepen; daarna optellen
(14,4%x115,6)+(4,9%x101,8)+(24,6%x112)+(6%x109)+(1,1%x103,8)+(14,9%x112,5)+(14,6%x106,2)+(15,8%x116,7)+(3,7%x118,3) = 111,9
c.

Slide 14 - Tekstslide

opdracht 7.7
a: zie wegingsfactoren
Huur, electriciteit en gas: 24,6
b. (wegingsfactor x partiële prijsindexcijfer) voor alle productgroepen; daarna optellen
(14,4%x115,6)+(4,9%x101,8)+(24,6%x112)+(6%x109)+(1,1%x103,8)+(14,9%x112,5)+(14,6%x106,2)+(15,8%x116,7)+(3,7%x118,3) = 111,9
c.
prijzen zijn t.o.v. basisjaar 2008 met 11,9% gestegen

Slide 15 - Tekstslide

opgave 7.8
a.

Slide 16 - Tekstslide

opgave 7.8
a.
Wegingsfactoren zijn veranderd: we zijn procentueel (!) meer geld gaan uitgeven aan computers en bijvoorbeeld procentueel (!) minder aan voeding
b.

Slide 17 - Tekstslide

opgave 7.8
a.
Wegingsfactoren zijn veranderd: we zijn procentueel (!) meer geld gaan uitgeven aan computers en bijvoorbeeld procentueel (!) minder aan voeding
b.
toename welvaart, nieuwe producten, nieuwe behoeften, ....
c.

Slide 18 - Tekstslide

opgave 7.8
a.
Wegingsfactoren zijn veranderd: we zijn procentueel (!) meer geld gaan uitgeven aan computers en bijvoorbeeld procentueel (!) minder aan voeding
b.
toename welvaart, nieuwe producten, nieuwe behoeften, ....
c.
(1) kleinere, (2) grotere

Slide 19 - Tekstslide

opdracht 7.9 a
inflatie = procentuele verandering van CPI
(nieuw-oud)/oud  x 100%

Slide 20 - Tekstslide

opdracht 7.9 a
inflatie = procentuele verandering van CPI
(nieuw-oud)/oud  x 100%
(109,2-106,7)/106,7   x100% =  2,34%

Slide 21 - Tekstslide

opdracht 7.9 a
inflatie = procentuele verandering van CPI
(nieuw-oud)/oud  x 200%
(109,2-106,7)/106,7   x100% =  2,34%
(111,9-109,2)/109,2   x100% = 2,47%

Slide 22 - Tekstslide

nog vragen over huiswerk?

Slide 23 - Tekstslide

paragraaf 7.4.2: herhaling REKONOMIE
Reële verandering = verandering in koopkracht
RIC = NIC/PIC   x 100

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak de rest van de opdrachten van hoofdstuk 7

Slide 25 - Tekstslide