woordsoorten oefenen met lln gemaakte zinnen

Woordsoorten
Zelfstandig naamwoorden = stoel, tafel
Lidwoord = de, het, een
Bijvoeglijk naamwoord = kleine, grote
voorzetsel = achter, op
Werkwoord = lezen, fietsen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 5 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Zelfstandig naamwoorden = stoel, tafel
Lidwoord = de, het, een
Bijvoeglijk naamwoord = kleine, grote
voorzetsel = achter, op
Werkwoord = lezen, fietsen

Slide 1 - Tekstslide

Het boek ligt naast de stoel.

Ligt =
A
Zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 2 - Quizvraag

Het boek ligt naast de stoel.

stoel =
A
Zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 3 - Quizvraag

Het boek ligt naast de stoel.

boek =
A
Zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

De achterlijke neushoorn op de geit

Zelfstandig naamwoord =
A
de
B
geit
C
achterlijke
D
neushoorn

Slide 5 - Quizvraag

De achterlijke neushoorn op de geit

Bijvoeglijke naamwoord =
A
de
B
geit
C
achterlijke
D
neushoorn

Slide 6 - Quizvraag

De achterlijke neushoorn op de geit

Lidwoord =
A
de
B
geit
C
achterlijke
D
neushoorn

Slide 7 - Quizvraag

de stomme giraf op de bal

Voorzetsel =
A
de
B
op
C
bal
D
giraf

Slide 8 - Quizvraag

Over de rode vogel fietsen.

Voorzetsel =
A
over
B
de
C
rode
D
vogel

Slide 9 - Quizvraag

Over de rode vogel fietsen.

Werkwoord =
A
over
B
fietsen
C
rode
D
vogel

Slide 10 - Quizvraag

Boven de ijzeren kat koken

bijvoeglijk naamwoord
A
boven
B
de
C
kat
D
ijzeren

Slide 11 - Quizvraag

Over de vieze muur fietsen

de
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
koppelwerkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Naast de sterke hond koken

koken =
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 13 - Quizvraag

Figuurlijk taalgebruik
In teksten kom je vaak woorden of uitdrukkingen met een figuurlijke betekenis tegen. Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

https://padlet.com/mtan40/submission-request/eWRpzx9Ya9RX7Qrd

Slide 14 - Tekstslide

Figuurlijk
taalgebruik

Slide 15 - Woordweb


Slide 16 - Open vraag