Par. 4.3 Verschil tussen en verwijswoorden en signaalwoorden

Vak: Nederlands
Lezen
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Terugblik
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Lezen
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Terugblik
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Telefoon in de bak.
Neem plaats.
Jas uit.
Op tafel: Werkboek Nederlands of laptop en schrift dicht 
Tas op de grond.
Niet eten of drinken in de klas.
Presentie!
timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel(en)
Aan het einde van deze les kan je:
  • Aan het einde van deze les kan je verwijswoorden en signaalwoorden van elkaar onderscheiden

Slide 3 - Tekstslide

Dinsdag 8 april maart 2025
Wat: Par. 4.3
Wanneer: 12:40-13:30
Hoe: Gezamelijk/ zelfstandig werken
Klaar: Par. 4.3 opdrachten maken
HW: Par. 4.3 opdrachten maken
Lesdoel: Zie vorige slide!
Taaldoel: Signaalwoorden

Slide 4 - Tekstslide

timer
1:00
Verwijswoorden

Slide 5 - Woordweb

Wat zijn de verwijswoorden?
A
fiets, paard, helm
B
blijven, zitten, zijn
C
doe, werk, maak
D
ik, hij, zij, wij

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Personen

Slide 8 - Tekstslide

Niet personen

Slide 9 - Tekstslide

timer
1:00
Signaalwoorden

Slide 10 - Woordweb

In het woord ‘signaalwoord’ zit ‘signaal’. 
‘Signaal’ is een ander woord voor ‘sein’ of ‘teken’. Een signaalwoord geeft jou dus een teken; een sein. 
Het vertelt je dat je op moet letten.

Slide 11 - Tekstslide

Signaalwoorden
Woorden die een verband aangeven tussen woorden, zinnen of alinea’s.
Tekstverband

 



Slide 12 - Tekstslide

Soorten signaalwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Signaalwoord bij opsomming
(meer informatie in een rijtje voorbeelden)
Ik heb drie hobby’s: lezen, tuinieren en vissen.
 Ik doe graag aan tennis en wielrennen.
Tenslotte vind ik het leuk om te schaken en te dammen.
Ten eerste wil ik een nieuwe trui kopen, ten tweede een paar nieuwe schoenen en ten derde heb ik een nieuwe etui nodig voor school.

Slide 14 - Tekstslide

Signaalwoord bij tegenstelling
(tegenoverstelde aan)
Ik hou niet van vliegen, maar ga wel graag op reis.
Peter heeft echter genoten van het feestje.
Mijn oma houdt van verjaardagen, in tegenstelling tot mijn opa.
Hij stond lijnrecht tegenover het idee van zijn klant.

Slide 15 - Tekstslide

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen

Slide 16 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 17 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 18 - Quizvraag

Signaalwoord tijdsvolgorde
Deze woorden vertellen je in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden.

Slide 19 - Tekstslide

Signaalwoord bij tijdsvolgorde
( een tijd aanduiden in de zin).

Hij deed boodschappen voordat hij naar huis ging.
Vroeger was ze aardiger.
Eerst gaf Vera oma een hand en daarna opa een zoen.
Eerder nog was Ties bang voor het idee.
Op een later moment komt het bezoek vast beter uit.
Hij schudde zijn hoofd nadat Robin op zijn kop ging staan.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 21 - Quizvraag

tekstverband
signaalwoorden
opsomming
als eerste, daarna, bovendoen, daarnaast, vervolgens, ook, tot slot
tegenstelling
maar, daarentegen, echter, toch, integendeel
tijdsvolgorde
eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte

Slide 22 - Tekstslide

Lestaak
Oefenen met signaalwoorden
Par 4.3 opdrachten 
4 + 16 + 24 + 26

Slide 23 - Tekstslide