bs 5 Het immuunsysteem

Het immuunsysteem
Bs 5
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
biologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Het immuunsysteem
Bs 5

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:

  •  ik kan omschrijven hoe antistoffen beschermen tegen infecties 
  • ik kan omschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan
  • Ik kan omschrijven wat een allergische reactie is


    lichaamsvreemde stoffen
    immuunsysteem
    antigenen
    infectie
    virussen
    antistoffen
    immuun
    immuniteit
    natuurlijke immuniteit
    inenting
    vaccinatie
    dode ziekteverwekkers
    verzwakte ziekteverwekkers
    witte bloedcellen
    kunstmatige immuniteit
    allergie
    vaccinatiegraad
    anafylactische reactie
    allergische reactie

    Slide 2 - Tekstslide

    6

    Slide 3 - Video

    Lichaamsvreemd
    • Stoffen die niet in het lichaam thuishoren
    • Lichaam heeft barrières om ziekteverwekkers (bacteriën en virussen) buiten het lichaam te houden
    • 1. Huid
    • 2. Slijmvliezen ( neus en keel, met trilhaartjes)
    • 3. Witte bloedcellen

    Slide 4 - Tekstslide

    Infectie 
    Bij een infectie gaat je immuunsysteem aan het werk.
    - wordt geactiveerd door antigenen op een virus 
    - Witte bloedcellen 'eten' bacteriën 
    - Andere witte bloedcellen maken antistoffen 
    -Antistoffen hechten aan de  antigenen

    Slide 5 - Tekstslide

    Antigeen is gemeen
    Antistof is tof

    Slide 6 - Tekstslide

    Elk antigeen heeft een eigen antistof

    Slide 7 - Tekstslide

    soorten immuniteit
    natuurlijke immuniteit = een persoon heeft de ziekte zelf ondergaan (waterpokken)

    kunstmatige immuniteit: door vaccinatie (mazelen)

    Slide 8 - Tekstslide

    natuurlijke immuniteit
    1. Je wordt geïnfecteerd met een ziekte
    2. Je lichaam maakt antistoffen voor de specifieke antigenen aan
    3. Als er voldoende antistoffen zijn gemaakt, wordt je weer beter.
    4. Antistof blijft een tijdje in bloed
    5. Witte bloedcellen onthouden hoe ze de antistoffen moeten maken
    6. Je bent immuun en kan niet meer ziek worden

    Slide 9 - Tekstslide

    Slide 10 - Tekstslide

    kunstmatige immuniteit
    1. je krijgt een inenting / vaccinatie. 
    2. vaccin bevat dode of verzwakte ziekteverwekkers (of nagemaakt)
    3. hier wordt je niet (of niet heel erg) ziek van 
    4. je lichaam maakt antistoffen aan en onthoud dit (actief)
    5. bij een volgende infectie, kan je immuunsysteem snel reageren en antistoffen maken

    Er kunnen ook antistoffen worden ingespoten (passief)

    Slide 11 - Tekstslide

    Vaccineren
    Rijksvaccinatieprogramma: Om kinderen te vaccineren tegen ziektes waar je vroeger dood aan kon gaan.
    Vaccinatiegraad: Mazelen 95% =  95% moet gevaccineerd zijn om te zorgen dat de ziekte zich niet kan verspreiden onder de mensen.

    Slide 12 - Tekstslide

    Slide 13 - Tekstslide

    Allergische reactie

    • Allergie= overgevoelig voor een bepaalde stof

    • Afweersysteem/ Immuunsysteem reageert erop: Rode plekken, uitslag, jeuk, branderig gevoel en ontstekingen.

    Slide 14 - Tekstslide

    Anafylactische reactie
    • Heftige allergische reactie. Opzwellen van slijmvliezen en lippen, benauwd.
    • Bloedvaten verwijden en de bloeddruk daalt.
    • Een EpiPen kan helpen (adrenaline)

    Slide 15 - Tekstslide

    Ga nu naar:
    Check out bs 5 het immuunsysteem

    Formatieve evaluatie over deze les.

    Veel succes!

    Slide 16 - Tekstslide

    Infectieziekten, wat zijn dat?
    A
    antistoffen die ontstaan als je ziek bent
    B
    stoffen die je ingespoten krijgt bij een vaccinatie
    C
    ziekten die erfelijk zijn
    D
    ziekten die veroorzaakt worden door bacteriën, schimmels en virussen.

    Slide 17 - Quizvraag

    Immuun
    A
    je kunt de ziekte niet meer krijgen
    B
    behoorlijk ziek worden van een ziekte
    C
    een lichaamsvreemde stof
    D
    een spuit krijgen met zwakke ziekteverwekkers

    Slide 18 - Quizvraag

    Natuurlijke immuniteit
    A
    ontstaat doordat je een vaccinatie hebt gekregen
    B
    ontstaat doordat je bijvoorbeeld een griepprik hebt gekregen
    C
    immuniteit die ontstaat doordat je de ziekte doormaakt (ziek bent geweest van een ziekte)
    D
    is een erfelijke ziekte

    Slide 19 - Quizvraag

    Antistoffen
    A
    stoffen die witte bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
    B
    stoffen die bloedplaatjes maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
    C
    stoffen die rode bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
    D
    stoffen die in ziekteverwekkers zitten

    Slide 20 - Quizvraag

    Wat is de goede volgorde?

    1. De ziekteverwekker is met antistoffen bedekt en onschadelijk
    2. Ziekteverwekker dringt het lichaam binnen.
    3. Antistof hecht aan de lichaamsvreemde stof
    4. Witte bloedcellen maken antistoffen
    A
    4 - 3 - 2 - 1
    B
    1 - 2 - 3 - 4
    C
    2 - 4 - 3 - 1
    D
    3 - 4 - 2 - 1

    Slide 21 - Quizvraag

    Kunstmatige immuniteit
    A
    immuniteit die ontstaat doordat je al een keer een bepaalde ziekte hebt gehad
    B
    immuniteit die ontstaat door inenting met een vaccin, zoals de griepprik
    C
    Lichaamsvreemde stoffen die een ziekte veroorzaken
    D
    Lichaamsvreemde stoffen die geen ziekte veroorzaken

    Slide 22 - Quizvraag

    Wat kan er in een vaccin zitten?
    A
    Versterkte ziekteverwekkers.
    B
    Antistofcellen.
    C
    Dode of verzwakte ziekteverwekkers
    D
    Vreetcellen

    Slide 23 - Quizvraag

    Wat is het verschil tussen actieve en passieve immunisatie
    [meerdere antwoorden goed]
    A
    Actief= direct antistoffen binnen krijgen.
    B
    Passief= direct antistoffen binnen krijgen.
    C
    Actief= verzwakte of dode ziekteverwekkers inspuiten
    D
    Passief= verzwakte of dode ziekteverwekkers inspuiten.

    Slide 24 - Quizvraag

    Wat is het voordeel van actieve immunisatie ten opzichte van passieve immunisatie?
    A
    Bij actieve immunisatie ontstaan geheugencellen
    B
    Bij passieve immunisatie ontstaan geheugencellen
    C
    Bij actieve immunisatie heb je minder bijwerkingen.
    D
    Bij actieve immunisatie hoeft het lichaam niet zelf antistoffen te maken.

    Slide 25 - Quizvraag

    Wat is of zijn de reden(en) dat je zo vaak verkouden wordt?
    A
    je kan geen antistoffen maken tegen het verkoudheidsvirus
    B
    het verkoudheidsvirus verandert snel
    C
    er zijn heel veel verschillende verkoudheidvirussen
    D
    je kunt niet immuun worden voor het verkoudheidsvirus

    Slide 26 - Quizvraag

    Waarom moeten mensen elk jaar opnieuw gevaccineerd worden tegen de griep?
    A
    Het vaccin is na een jaar uitgewerkt.
    B
    Alle antistoffen zijn na een jaar afgebroken.
    C
    De geheugencellen raken uitgewerkt.
    D
    Het griepvirus verandert steeds van vorm.

    Slide 27 - Quizvraag

    Is het inspuiten van antistoffen uit paardenbloed voorbeeld van actieve, passieve, natuurlijke of kunstmatige immunisatie?

    A
    Passief en Kunstmatig
    B
    Passief en Natuurlijk
    C
    Actief en Kunstmatig
    D
    Actief en Natuurlijk

    Slide 28 - Quizvraag

    Wat is er aan de hand bij een anafylactische reactie?
    A
    Er ontstaat een heftige, soms levensbedreigende, reactie op een binnengedrongen stof
    B
    Je bent overgevoelig voor bepaalde stoffen
    C
    Een vaccinatie die niet goed is geplaatst
    D
    Je bent herhaaldelijk gestoken door een bij en kunt hier net tegen

    Slide 29 - Quizvraag