Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Werkwoordsspelling tegenwoordige tijd
Werkwoordsspelling
Wat gaan we leren vandaag?
- wat zijn werkwoorden?
- wat is de tegenwoordige tijd?
- hoe schrijf je een werkwoord in de tegenwoordige tijd?
1 / 27
volgende
Slide 1:
Tekstslide
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
In deze les zitten
27 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
2 videos
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Werkwoordsspelling
Wat gaan we leren vandaag?
- wat zijn werkwoorden?
- wat is de tegenwoordige tijd?
- hoe schrijf je een werkwoord in de tegenwoordige tijd?
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een werkwoord?
Schrijf werkwoorden op.
Slide 2 - Open vraag
In welke zin zie je een werkwoord?
A
Wij krijgen
B
Wij huizen
C
Wij amandelen
Slide 3 - Quizvraag
Wat is een goede zin?
A
Zij krijg een auto.
B
Zij krijgen een auto.
C
Zij krijg auto.
D
Zij krijgen auto.
Slide 4 - Quizvraag
Hoe maak je een goed werkwoord?
Ik wandel
Jij wandel
t
Hij wandel
t
Zij wandel
t
Wij wandel
en
Jullie wandel
en
Zij wandel
en
Slide 5 - Tekstslide
Hoe maak je een goed werkwoord?
Ik doe boodschappen
Jij doe ....
boodschappen
Hij doe ....
boodschappen
Zij doe .....
boodschappen
Wij doen boodschappen
Jullie doen boodschappen
Zij doen boodschappen
Slide 6 - Tekstslide
Hoe maak je een goed werkwoord?
Ik fiets naar school
Jij fietst naar school
Hij fietst naar school
Zij fietst naar school
Wij ..............naar school
Jullie ...........naar school
Zij ...........naar school
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
De 'tegenwoordige tijd' is NU.
Welke zin is in de tegenwoordige tijd?
A
De kinderen spelen in de tuin.
B
De kinderen speelden in de tuin.
Slide 9 - Quizvraag
De 'tegenwoordige tijd' is NU.
Welke zin is in de tegenwoordige tijd?
A
Hij kreeg een boek voor z'n verjaardag.
B
Zij krijgen een taart voor hun verjaardag.
C
Wij kregen speelgoed op onze verjaardag.
Slide 10 - Quizvraag
De 'tegenwoordige tijd' is NU.
Welke zin is in de tegenwoordige tijd?
LET OP: gemene vraag!!!
A
Morgen gaat hij naar de kapper.
B
Gisteren ging hij naar de kapper.
Slide 11 - Quizvraag
LET OP: bij een vraag met 'jij'
Jij
wilt
een fiets >
Wil
jij een fiets?
Jij
maakt
een taart >
Maak
jij een taart?
Jij
loopt
naar school >
Loop
jij naar school?
Slide 12 - Tekstslide
Wat is de goede zin?
A
Wandel je even met me mee?
B
Wandelt je even met me mee?
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de goede zin?
A
Bedenkt je even een ander plan?
B
Bedenk je even een ander plan?
Slide 14 - Quizvraag
Geef het goede antwoord in de tegenwoordige tijd.
Het meisje (bellen) de politie.
A
Het meisje belde de politie.
B
Het meisje bellen de politie.
C
Het meisje bel de politie.
D
Het meisje belt de politie.
Slide 15 - Quizvraag
Geef het goede antwoord in de tegenwoordige tijd.
Ik (dromen) van hoge bergen en zon.
A
Ik droom van hoge bergen en zon.
B
Ik drom van hoge bergen en zon.
C
Ik droomde van hoge bergen en zon.
D
Ik dromen van hoge bergen en zon.
Slide 16 - Quizvraag
Geef het goede antwoord in de tegenwoordige tijd.
De paarden (rennen) vrolijk in de wei.
A
De paarden rent vrolijk in de wei.
B
De paarden rennt vrolijk in de wei.
C
De paarden renden vrolijk in de wei.
D
De paarden rennen vrolijk in de wei.
Slide 17 - Quizvraag
Vul het goede werkwoord in.
Elke dag (leren) wij wat nieuws.
Slide 18 - Open vraag
Vul het goede antwoord in.
Morgen (spelen) ik weer met mijn poppen.
Slide 19 - Open vraag
Vul het goede antwoord in.
Mijn moeder (bakken) vaak een appeltaart.
Slide 20 - Open vraag
Vul het goede antwoord in.
De oude man (slapen) in zijn oude stoel.
Slide 21 - Open vraag
Wat is het goede werkwoord?
Hij (verkopen) de oude telefoon aan zijn zusje.
A
verkop
B
verkoop
C
verkopen
D
verkoopt
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het goede werkwoord?
Jullie moeder (gapen) in de ochtend.
A
gap
B
gaap
C
gaapt
D
gapen
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het goede werkwoord?
Hun ouders (tikken) op het raam.
A
tikken
B
tikten
C
tiken
D
tikt
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het goede werkwoord?
Het jonge meisje (slepen) haar pop over straat.
A
sleept
B
sleep
C
slepen
D
slept
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Video
Einde!
Slide 27 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Spelling persoonsvorm in de tt
Juni 2019
- Les met
36 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Werkwoorden_verkeer
April 2024
- Les met
33 slides
NT2
Secundair onderwijs
BIV werkwoorden 1 Introductie
Oktober 2022
- Les met
31 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
BIV werkwoorden 1 les 1- 5
November 2022
- Les met
17 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Herhaling!! Thema 1 Vrije tijd H 3 tt en vt + nieuw: vd
Februari 2023
- Les met
32 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Werkwoordsspelling tt
September 2023
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Hebben en zijn
September 2024
- Les met
29 slides
NT2
Secundair onderwijs
Werkwoordsspelling tt
Mei 2024
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1