Je komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.
Slide 17 - Tekstslide
Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd? (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)
Slide 18 - Tekstslide
Personaal perspectief
Je ziet alles door de ogen van één persoon;
Geschreven in de hij- of zij-vorm;
Je leert de hoofdpersoon goed kennen.
Slide 19 - Tekstslide
Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen. (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)
Slide 20 - Tekstslide
Alwetend perspectief
De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
Geschreven in de hij- en zij-vorm;
Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.
Slide 21 - Tekstslide
Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. (Uit: De avonden – Gerard Reve)
Slide 22 - Tekstslide
'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief
Slide 23 - Quizvraag
Welke is onjuist? Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm
Slide 24 - Quizvraag
Welke 3 perspectieven zijn er in verhalen?
Slide 25 - Open vraag
Perspectief
ik-vertelperspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van de 'ik-figuur'. Er staat letterlijk 'ik'.
personaal perspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van een hij/zij-figuur. Er staat telkens hij of zij.
Alwetende verteller: deze weet alles en geeft commentaar op de gebeurtenissen.
Slide 26 - Tekstslide
Ruimte
Alle plaatsen die in verhaal voorkomen
Binnen of buiten
Ook het weer, geluiden en geuren
Functie: oproepen sfeer
Slide 27 - Tekstslide
Wat hoort allemaal bij 'tijd' (1)
de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, bijv. de middeleeuwen
vertelde tijd: hoeveel tijd er in het verhaal voorbijgaat, bijv. een paar dagen, een jaar, één dag
Verteltijd: het aantal blz. dat de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen
Slide 28 - Tekstslide
Wat hoort allemaal bij 'tijd' (2)
Chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
Terugverwijzing: een personage denkt aan of zegt iets over wat vroeger/eerder gebeurde. Vaak in een paar woorden/zinnen.
Vooruitwijzing: er wordt iets gezegd over wat later zal gebeuren of wat personage hoopt of waar hij bang voor is
Slide 29 - Tekstslide
Wat hoort allemaal bij tijd (3)
Flashback: het hele verhaal gaat zelf terug in de tijd. Dit wordt uitgebreider beschreven. De volgorde van de gebeurtenissen wordt echt onderbroken.
Flashforward: hetzelfde, maar dan vooruit in de tijd
Bij Flashbacks en flashformwards is een verhaal niet-chronologisch.
FUNCTIE: spanning / meer info over het personage
Slide 30 - Tekstslide
Verhaaleinde en verhaalbegin
Begin: inleiding / midden in de gebeurtenissen / achteraf verteld (soms proloog: voorwoord)
Einde: gesloten (al je vragen zijn beantwoord) of open (de afloop wordt niet verteld en je hebt niet op alle vragen antwoord gekregen) (soms epiloog: nawoord)
Slide 31 - Tekstslide
kort.ntr.nl
Slide 32 - Link
Wat is het belangrijkste probleem/onderwerp in het verhaal?
Slide 33 - Open vraag
Wie is de hoofdpersoon?
Slide 34 - Open vraag
Geef een beschrijving van de hoofdpersoon. (Uiterlijk en innerlijk)
Slide 35 - Open vraag
Wie zijn de bijfiguren en welke relatie hebben zij met de hoofdpersoon?
Slide 36 - Open vraag
Waar speelt het verhaal zich af?
Slide 37 - Open vraag
Wat is de vertelde tijd? ? Leg uit waarom.
Slide 38 - Open vraag
Is het verhaal realistisch of niet realistisch? Leg je antwoord uit.