Fictie Verhaalanalyse M4c

Welkom M4c!
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2-4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom M4c!

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

- Je kan de personages uit een verhaal beschrijven

- Je kent de verschillende perspectieven en kan deze herkennen in een boek of verhaal

- Je kan het genre van een boek/verhaal herkennen

- Je kent verschillende tijdsaspecten in boeken/verhalen

- Je kent de functie van 'ruimte' in een verhaal

- Je kent het verschil tussen een open en gesloten einde



Slide 2 - Tekstslide

Fictie, waar denk je aan?

Slide 3 - Woordweb

Wat betekent fictie?
A
verzonnen teksten
B
zakelijke teksten

Slide 4 - Quizvraag

Wat hoort niet bij non-fictie?
A
krantenartikel
B
column
C
weerbericht
D
realistisch verhaal

Slide 5 - Quizvraag

Genre
Een genre is een verhaalsoort.

Detective : oplossen van misdaad
Griezelverhaal : enge dingen en vreemde wezens
Psychologisch thriller : nadruk op personages, we volgen hun gedachten en gevoel
Science fiction : vaak in toekomst /ruimte


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Tot welk genre behoort de serie 'Wednesday'?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Video

Tot welk genre behoort 'Heartstopper'?

Slide 10 - Open vraag

Beide series zijn fictie. Welke vind je realistischer en waarom?

Slide 11 - Open vraag

PERSONAGES

  1. Hoofdpersonen
  2. Bijpersonen 

Slide 12 - Tekstslide

Eigenschappen van personages
Personages hebben eigenschappen, net als echte mensen. Aan de hand van deze eigenschappen kun je het karakter van personages beschrijven.

Voorbeelden van eigenschappen:
Betrouwbaar, verlegen, meeloper, driftig, zenuwachtig, spontaan, lui, slim, brutaal, arrogant, kalm, heldhaftig, lief etc.


Slide 13 - Tekstslide

Geef een paar karaktereigenschappen

Slide 14 - Open vraag

Beschrijving personage
  1. Uiterlijk (lengte/kleding/huidskleur/kapsel/enz.)
  2. geslacht/leeftijd/gezondheid/achtergrond/werk/school
  3. karaktereigenschappen

Slide 15 - Tekstslide

Psychisch perspectief
  • ik-perspectief
  • personaal perspectief
  • alwetend perspectief



Slide 16 - Tekstslide

Ik-perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van de verteller;
  • Geschreven in de ik-vorm;
  • Je leert de ik-persoon heel goed kennen;
  • Je komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.

Slide 17 - Tekstslide

Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd?
                                                (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)

Slide 18 - Tekstslide

Personaal perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van één persoon;
  • Geschreven in de hij- of zij-vorm;
  • Je leert de hoofdpersoon goed kennen.

Slide 19 - Tekstslide

Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen.
                                           (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)

Slide 20 - Tekstslide

Alwetend perspectief
  • De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
  • Geschreven in de hij- en zij-vorm;
  • Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
  • Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.

Slide 21 - Tekstslide

Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.
                                                                (Uit: De avonden – Gerard Reve)

Slide 22 - Tekstslide

'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief

Slide 23 - Quizvraag

Welke is onjuist?
Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm

Slide 24 - Quizvraag

Welke 3 perspectieven zijn er in verhalen?

Slide 25 - Open vraag

Perspectief
  1. ik-vertelperspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van de 'ik-figuur'. Er staat letterlijk 'ik'.
  2. personaal perspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van een hij/zij-figuur. Er staat telkens hij of zij.
  3. Alwetende verteller: deze weet alles en geeft commentaar op de gebeurtenissen.

Slide 26 - Tekstslide

Ruimte
  1. Alle plaatsen die in verhaal voorkomen
  2. Binnen of buiten
  3. Ook het weer, geluiden en geuren
  4. Functie: oproepen sfeer

Slide 27 - Tekstslide

Wat hoort allemaal bij 'tijd' (1)
  1. de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, bijv. de middeleeuwen
  2. vertelde tijd: hoeveel tijd er in het verhaal voorbijgaat, bijv. een paar dagen, een jaar, één dag
  3. Verteltijd: het aantal blz. dat de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen

Slide 28 - Tekstslide

Wat hoort allemaal bij 'tijd' (2)
  1. Chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
  2. Terugverwijzing: een personage denkt aan of zegt iets over wat vroeger/eerder gebeurde. Vaak in een paar woorden/zinnen.
  3. Vooruitwijzing: er wordt iets gezegd over wat later zal gebeuren of wat personage hoopt of waar hij bang voor is

Slide 29 - Tekstslide

Wat hoort allemaal bij tijd (3)
  1. Flashback: het hele verhaal gaat zelf terug in de tijd. Dit wordt uitgebreider beschreven. De volgorde van de gebeurtenissen wordt echt onderbroken.
  2. Flashforward: hetzelfde, maar dan vooruit in de tijd
  3. Bij Flashbacks en flashformwards is een verhaal niet-chronologisch.
FUNCTIE: spanning / meer info over het personage

Slide 30 - Tekstslide

Verhaaleinde en verhaalbegin
  1. Begin: inleiding / midden in de gebeurtenissen / achteraf verteld (soms proloog: voorwoord)
  2. Einde: gesloten (al je vragen zijn beantwoord)  of  open (de afloop wordt niet verteld en je hebt niet op alle vragen antwoord gekregen) (soms epiloog: nawoord)

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link

Wat is het belangrijkste probleem/onderwerp in het verhaal?

Slide 33 - Open vraag

Wie is de hoofdpersoon?

Slide 34 - Open vraag

Geef een beschrijving van de hoofdpersoon. (Uiterlijk en innerlijk)

Slide 35 - Open vraag

Wie zijn de bijfiguren en welke relatie hebben zij met de hoofdpersoon?

Slide 36 - Open vraag

Waar speelt het verhaal zich af?

Slide 37 - Open vraag

Wat is de vertelde tijd? ? Leg uit waarom.

Slide 38 - Open vraag

Is het verhaal realistisch of niet realistisch? Leg je antwoord uit.

Slide 39 - Open vraag

Is het verhaal fictie of non-fictie?

Slide 40 - Open vraag

Heeft het verhaal een open of gesloten einde?

Slide 41 - Open vraag