Examentekst 3 & 4 2021-3

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

Planning

1. Lees tekst 3 Waarom meer vakantie voor meer werkstress zorgt

(blz. 239, 240 examenbundel)

2. Maak vraag 26 t/m 33 blz. 240, 241

3. Discussievraag -> Bespreek met je buur:

In hoeverre zou meer schoolvakantie voor meer stress kunnen zorgen? 

4. Antwoorden invoeren in LessonUp

5. Score berekenen.

26. Bij welke alinea begint deel 2 'Vakantie en werkdruk'. (1p)

1. alinea 2
2. alinea 3
3. alinea 4
4. alinea 5

27. Bij welke alinea begint deel 5 'Slot'? (1p)

1. Alinea 7
2. Alinea 8
3. Alinea 9
4. Alinea 10

28. Welke twee nadelen van langer op vakantie gaan en van vakantiespreiding worden genoemd in alinea 3 t/m 5 van tekst 3? (2p)

30. Noem twee van deze voordelen en maak per voordeel duidelijk voor wie het een voordeel is. (2p)

31. Hoe kan het doel van de laatste twee zinnen van tekst 3 het best worden getypeerd? (1p)

1. aanbeveling voor een vakantiebesteding zonder gedachten aan werkdruk.
2. humoristisch bedoelde verwijzing naar de hectiek die het gevolg is van de vakantieperiode.
3. ironische opmerking, bedoeld voor werkgevers die hun werknemers te veel onder druk zetten.
4. kritiek op werknemers die zich laten leiden door hun hoge ambitieniveau.

32. Welke van de onderstaande zinnen geeft het best de hoofdgedachte van tekst 3 weer? (2p)

1. Bij gelijkblijvende ambities zorgen vakanties en deeltijdwerk onbedoeld voor een verhoging van de werkstress.
2. Een vakantie is tegenwoordig eerder een bron van stress dan een periode van ontspannen vrije tijd.
3. Hoge arbeidsproductiviteit is een positieve kant van een overwegend onwenselijk verschijnsel als werkstress.
4. Voor zowel deeltijders als mensen in het onderwijs is vakantie al langere tijd een zorgwekkende bron van werkstress.

33. Leg uit hoe meer vakantie volgens tekst 3 voor meer werkstress kan zorgen. (2p)

34. In alinea 1 t/m 3 komt impliciet een vraag aan de orde. Welke vraag is dat? (1p)

35. In alinea 4 wordt een "wonderlijke paradox" beschreven. Leg de twee schijnbaar tegengestelde delen van deze paradox uit. (2p)

36. Welke verhouding hebben deze twee vragen ten opzichte van elkaar? (1p)

1. betekenen feitelijk hetzelfde.
2. Sluiten elkaar uit.
3. Vullen elkaar aan.
4. zijn lastig verenigbaar.

37. Hoe zou je volgens de ik-figuur kunnen vermijden dat je op je sterfbed spijt hebt, gelet op alinea 6? (1p)

38. Hoe is de toonzetting van tekst 4 het beste te typeren? (1p)

1. belerend en onderzoekend.
2. sceptische en bewonderend.
3. serieus en luchtig.
4. zakelijk en humoristisch.

39. Citeer de zin die het oordeel samenvattend weergeeft. (1p)

40. Vat het gemeenschappelijke van beide conclusies samen. (niet meer dan 10 woorden!) (2p)

Hoeveel punten heb je behaald?

012

29. Benoem de overeenkomst. (1p)