Les 2 Kennismaken en afspreken

l

Thema 1 kennismaken en afspraken
les 2
1 / 102
volgende
Slide 1: Tekstslide
DutchISK

In deze les zit 102 slide, met interactieve quiz en tekstslide.

Onderdelen in deze les

l

Thema 1 kennismaken en afspraken
les 2

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
1. Start organisatorische zaken
2. Leerwerk toetsen
3. Huiswerk nabespreken
4. Herhalen vorige week met oefenopdrachten
Pauze
5. Stof voor deze week behandelen (Thema 1, p.24-37)
6. Einde les

Slide 2 - Tekstslide

Organisatorische zaken
Online cursus (DLP) laten zien
Huiswerk inleveren mag

Woordenlijst kunnen vinden in online boek?

Slide 3 - Tekstslide

Herhalen van leeropdrachten
Leren:
Woordenlijst thema 1
p.12-13 getallen
p.17, 18, 19 grammatica pronomen + verbum presens
p.21-22 grammatica zinsbouw
p.23-24 kennismaken

Slide 4 - Tekstslide

Wat betekent 'de achternaam'?

Slide 5 - Open vraag

Wat betekent 'het adres'?

Slide 6 - Open vraag

Wat betekent 'afspreken'?

Slide 7 - Open vraag

Wat betekent 'de agenda'?

Slide 8 - Open vraag

Wat betekent 'al'?

Slide 9 - Open vraag

Wat betekent 'als'?

Slide 10 - Open vraag

Wat betekent 'het antwoord'?

Slide 11 - Open vraag

Wat betekent 'de apotheker'?

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent 'april'?

Slide 13 - Open vraag

Wat betekent 'de arts'?

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent 'augustus'?

Slide 15 - Open vraag

Wat betekent 'de auto'?

Slide 16 - Open vraag

Wat betekent 'de avond'?

Slide 17 - Open vraag

Wat betekent 'de banaan'?

Slide 18 - Open vraag

Wat betekent 'de bank'?

Slide 19 - Open vraag

Wat betekent 'de beamer'?

Slide 20 - Open vraag

Wat betekent 'beantwoorden'?

Slide 21 - Open vraag

Wat betekent 'beetje'?

Slide 22 - Open vraag

Wat betekent 'beginnen'?

Slide 23 - Open vraag

Wat betekent 'de beker'?

Slide 24 - Open vraag

Wat betekent 'het beroep'?

Slide 25 - Open vraag

Wat betekent 'de bibliotheek'?

Slide 26 - Open vraag

Wat betekent 'het bier'?

Slide 27 - Open vraag

Wat betekent 'bij'?

Slide 28 - Open vraag

Wat betekent 'biologisch'?

Slide 29 - Open vraag

Wat betekent 'de bioscoop'?

Slide 30 - Open vraag

Wat betekent 'blijven'?

Slide 31 - Open vraag

Wat betekent 'het boek'?

Slide 32 - Open vraag

Wat betekent 'het bord'?

Slide 33 - Open vraag

Wat betekent 'het café'?

Slide 34 - Open vraag

Wat betekent 'de cd-speler'?

Slide 35 - Open vraag

Wat betekent 'de computer'?

Slide 36 - Open vraag

Wat betekent 'het concert'?

Slide 37 - Open vraag

Wat betekent 'de cursist'?

Slide 38 - Open vraag

Wat betekent 'de cursus'?

Slide 39 - Open vraag

Wat betekent 'het cursusboek'?

Slide 40 - Open vraag

Wat betekent 'daar'?

Slide 41 - Open vraag

Wat betekent 'de dag'?

Slide 42 - Open vraag

Wat betekent 'dan'?

Slide 43 - Open vraag

Wat betekent 'dank'?

Slide 44 - Open vraag

Wat betekent 'de dansclub'?

Slide 45 - Open vraag

Wat betekent 'dansen'?

Slide 46 - Open vraag

Wat betekent 'de'?

Slide 47 - Open vraag

Wat betekent 'december'?

Slide 48 - Open vraag

Wat betekent 'denken'?

Slide 49 - Open vraag

Wat betekent 'de deur'?

Slide 50 - Open vraag

Wat betekent 'deze'?

Slide 51 - Open vraag

Wat betekent 'het dier'?

Slide 52 - Open vraag

Wat betekent 'de dierentuin'?

Slide 53 - Open vraag

Wat betekent 'dinsdag'?

Slide 54 - Open vraag

Wat betekent 'de docent'?

Slide 55 - Open vraag

Wat betekent 'doen'?

Slide 56 - Open vraag

Wat betekent 'donderdag'?

Slide 57 - Open vraag

Wat betekent 'het dorp'?

Slide 58 - Open vraag

Wat betekent 'drinken'?

Slide 59 - Open vraag

Wat betekent 'dubbel'?

Slide 60 - Open vraag

Wat betekent 'de economie'?

Slide 61 - Open vraag

Wat betekent 'een'?

Slide 62 - Open vraag

Wat betekent 'eergisteren'?

Slide 63 - Open vraag

Wat betekent 'het ei'?

Slide 64 - Open vraag

Wat betekent 'elke'?

Slide 65 - Open vraag

Wat betekent 'en'?

Slide 66 - Open vraag

Wat betekent 'het Engels'?

Slide 67 - Open vraag

Wat betekent 'eten'?

Slide 68 - Open vraag

Wat betekent 'de expositie'?

Slide 69 - Open vraag

Wat betekent 'februari'?

Slide 70 - Open vraag

Wat betekent 'de film'?

Slide 71 - Open vraag

Wat betekent 'het fruit'?

Slide 72 - Open vraag

Wat betekent 'gaan'?

Slide 73 - Open vraag

Wat betekent 'het getal'?

Slide 74 - Open vraag

Wat betekent 'gisteravond'?

Slide 75 - Open vraag

Wat betekent 'gisteren'?

Slide 76 - Open vraag

Wat betekent 'de geboortedatum'?

Slide 77 - Open vraag

Wat betekent 'geboren'?

Slide 78 - Open vraag

Wat betekent 'het geld'?

Slide 79 - Open vraag

Wat betekent 'geleden'?

Slide 80 - Open vraag

Wat betekent 'het glas'?

Slide 81 - Open vraag

Wat betekent 'goed'?

Slide 82 - Open vraag

Herhalen van leeropdrachten
Leren:
Woordenlijst thema 1
p.12-13 getallen
p.17, 18, 19 grammatica pronomen + verbum presens
p.21-22 grammatica zinsbouw
p.23-24 kennismaken

Slide 83 - Tekstslide

Hoe spel ik 20?

Slide 84 - Open vraag

Hoe spel ik 22?

Slide 85 - Open vraag

Hoe spel ik 25?

Slide 86 - Open vraag

Hoe spel ik 23?

Slide 87 - Open vraag

Hoe spel ik 33?

Slide 88 - Open vraag

Herhalen van leeropdrachten
Leren:
Woordenlijst thema 1
p.12-13 getallen
p.17, 18, 19 grammatica pronomen + verbum presens
p.21-22 grammatica zinsbouw
p.23-24 kennismaken

Slide 89 - Tekstslide

Herhalenp.17, 18, 19 grammatica pronomen + verbum presens
1. Wij ... (luisteren) niet naar de radio. 
2. Zij ... (werken) bij de McDonald's.
3. ... (werken) jij ook in de weekenden?
4. U ... (denken) vooruit.
5. Jij ... (wonen) sinds kort in Rotterdam.
6. Ronaldo ... (spreken) vier talen. 
7. ... (studeren) jij ook aan de Universiteit van Utrecht?
8. Hij ... (vragen) naar haar telefoonnummer. 
9. U ... (kennen) de beste frietzaak van Rotterdam niet.
10. Hij ... (liggen) te slapen op de bank. 
11. Jij ... (stoppen) nu met roken. 
12. Zij ... (pakken) haar jas.


Slide 90 - Tekstslide

Herhalenp.17, 18, 19 grammatica pronomen + verbum presens
1. Jij ... (doen) de afwas.
2. ... (doen) jij de afwas?
3. Zij ... (komen) mee naar de winkel.
4. Ik ... (gaan) graag naar Disneyland Parijs.
5. Hij ... (reizen) naar een ander land.
6. Jij ... (reizen) met hem mee. 
7. U ... (leven) nog heel lang en gelukkig. 
8. Jij ... (hebben) een ijsje gegeten.
9. Zij ... (hebben) haar been gebroken.
10. Jij ... (zijn) tien geworden.
11. Zij ... (zijn) is vijfentwintig geworden.

Slide 91 - Tekstslide

Herhalen van leeropdrachten
Leren:
Woordenlijst thema 1
p.12-13 getallen
p.17, 18, 19 grammatica pronomen + verbum presens
p.21-22 grammatica zinsbouw
p.23-24 kennismaken

Slide 92 - Tekstslide

Herhalen grammatica zinsbouw en kennismaken
Formuleer vragen met de woorden:
- Wie
- Wat
- Waar
- Hoe
-  Welke
- Wanneer
- Waarom

Slide 93 - Tekstslide

Huiswerk nabespreken
p.16 opdracht 7 samen doen (luisteropdracht)
p.20-22 opdracht 9, 10, 11

Slide 94 - Tekstslide

Pauze

Slide 95 - Tekstslide

Luisteropdracht
Opdracht 12 Taalhulp.
A Luister, lees mee en zeg na

Slide 96 - Tekstslide

Invulopdracht
Opdracht 13 Luisteren
Luister naar de informatie en vul de kolommen in

Slide 97 - Tekstslide

Invulopdracht in groepjes!
Opdracht 14 Spreken en schrijven
Interview elkaar in groepjes 

Slide 98 - Tekstslide

Taalhulp p.27-28
Opdracht 16 zelfstandig
Opdracht 17AB groepjes, 18AB zelfstandig
 Opdracht 19 luisteren

Slide 99 - Tekstslide

Taalhulp p.31-32
Opdracht 20 in groepjes
Opdracht 21AB
Opdracht 22 gezamenlijk
In groepjes opdracht 24


Slide 100 - Tekstslide

Extra opdracht in tweetallen
Schrijf achter de woordenlijst van thema 1 de betekenis/vertaling op

Probeer per woord een zin te maken

Slide 101 - Tekstslide

Leerwerk + Huiswerk
1. Woordenlijst Thema 1 leren
2.Pag.21-22 Grammatica zinsbouw leren
3.Pag.27-28 Taalhulp leren dagen en klokkijken
4.Pag.31-32 Taalhulp leren
5. Opdrachten: n.t.b.

Slide 102 - Tekstslide