5h révision grammaire

5havo: révision grammaire
Het bestaat uit 5 onderdelen: 
- Bijvoeglijk naamwoord 
- Bezittelijk voornaamwoord
- Voorzetsels landen/personen
- Imparfait en Passé Composé
- Futur



1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

5havo: révision grammaire
Het bestaat uit 5 onderdelen: 
- Bijvoeglijk naamwoord 
- Bezittelijk voornaamwoord
- Voorzetsels landen/personen
- Imparfait en Passé Composé
- Futur



Slide 1 - Tekstslide

1. l'adjectif

Slide 2 - Tekstslide

Waar moet je op letten bij het bijvoeglijk naamwoord?
A
plek (voor/achter zelfst .nwrd)
B
vorm ( mannelijk /vrouwelijk/meervoud)
C
vorm en plek
D
nergens

Slide 3 - Quizvraag

Noem 5 bijvoeglijk naamwoorden die vóór het zelfstandig naamwoord komen in het Frans.

Slide 4 - Open vraag

vrouwelijke vorm van gros (dik) =
A
grose
B
gross
C
grossesse
D
grosse

Slide 5 - Quizvraag

Vrouwelijke vorm van vieux (oud)=
A
vieuxe
B
vieille
C
Madame Sertons
D
vieuse

Slide 6 - Quizvraag

ik heb bruin haar
A
j'ai les cheveux brun
B
j'ai les bruns cheveux
C
j'ai les cheveux bruns
D
j'ai les brun cheveux

Slide 7 - Quizvraag

De vorige week
A
la dernière semaine
B
la semaine dernière

Slide 8 - Quizvraag

2. le pronom possessif

Slide 9 - Tekstslide

Hoe vertaal je mijn ?
A
mon
B
ma
C
mes
D
mon, ma, mes

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vertaal je zijn/haar
A
son, sa, ses
B
ses
C
sa
D
son

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal de woorden:
C'est (zijn) mère

Slide 12 - Open vraag

Vertaal de woorden:
C'est (haar) père

Slide 13 - Open vraag

3. les prépositions

Slide 14 - Tekstslide

Welke voorzetsels gebruik je bij landen?

Slide 15 - Open vraag

Je vais ...... Pays-Bas, ..... Bussum
A
en, en
B
au, à
C
aux, à
D
à, à

Slide 16 - Quizvraag

Je suis ...... France et je vais ..... Portugal
A
au, au
B
en, en,
C
à, au
D
en, au

Slide 17 - Quizvraag

Tu es ....... Pierre, après tu vas ...... bibliothèque
A
chez; à la
B
à; chez
C
chez; au
D
au; à la

Slide 18 - Quizvraag

4. Imparfait & passé composé

Slide 19 - Tekstslide

Wat zijn de uitgangen van de imparfait ?

Slide 20 - Open vraag

Hij praatte veel
A
Il parlait beaucoup
B
Il parlais beaucoup
C
il parlaient beaucoup
D
il parliez beaucoup

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal:
Het was super

Slide 22 - Open vraag

Ik ben geweest
A
je suis été
B
j' ai été

Slide 23 - Quizvraag

Ik ben gegaan
A
j´ ai allé
B
je suis allé(e)

Slide 24 - Quizvraag

Wij hebben bezocht
A
nous avons visité
B
nous allons visité
C
nous avez visité

Slide 25 - Quizvraag

5. Futur
 

Slide 26 - Tekstslide

Wat zijn de uitgangen van de Futur?
(tip: denk aan een werkwoord)

Slide 27 - Open vraag

zij zal gaan
A
elle allera
B
elle alla
C
elle ira

Slide 28 - Quizvraag

zij zullen eten
A
ils mangeront
B
ils mangerent

Slide 29 - Quizvraag

wij zullen zijn
A
nous sertons
B
nous êrons
C
nous seront
D
nous serons

Slide 30 - Quizvraag