2HV - Semaine 25 - Test diagnostique

Test diagnostique
de la grammaire du Chapitre 1, 2, 3 & 5
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Test diagnostique
de la grammaire du Chapitre 1, 2, 3 & 5

Slide 1 - Tekstslide

Chapitre 1
- Bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Vormen van het bijv. naamwoord. Wat hoort bij elkaar?
grand
grands
grande
grandes
mannelijke vorm

vrouwelijke vorm
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud

Slide 3 - Sleepvraag

Choisis la bonne réponse?
une robe
A
une robe rougee
B
une rouge robe
C
une robe rouges
D
une robe rouge

Slide 4 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse !
Les filles sont
A
sérieux
B
sérieuses
C
sérieuxes
D
sérieuxes

Slide 5 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
La ceinture est (blauw)
A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
L'actrice est (mooi)
A
beaux
B
belles
C
belle
D
beau

Slide 7 - Quizvraag

Chapitre 2
- Vraag stellen
- Ontkenning

Slide 8 - Tekstslide

Tu es ....?
...est la fille blonde là-bas?
Tu vas à Paris ...?
...tu vas à pied au collège?
Tu vas à la gare ....?
Les devoirs c'est pour ....?
Pourquoi
comment
quand
quand
qui

Slide 9 - Sleepvraag

Nooit

Niets

Nog niet

Niet meer

Niet/geen
ne...pas
Ne...jamais
Ne....plus
Ne...pas encore
Ne....rien

Slide 10 - Sleepvraag

Ik kijk nooit tv
timer
1:00
A
Je ne regarde plus la télé
B
Je ne regarde jamais la télé
C
Je ne regarde rien la télé
D
Je regarde ne la télé jamais

Slide 11 - Quizvraag

Chapitre 3
- Imparfait


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Zet in de imparfait
il (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 14 - Quizvraag

vertaal:
j'écoutais

Slide 15 - Open vraag

Chapitre 5
- Passé composé
- Voorzetsels bij landen/steden

Slide 16 - Tekstslide

Zet in de passé composé
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 17 - Quizvraag

Elle (aller - P.C. - être)

Slide 18 - Open vraag

Dans quelques semaines, je vais partir _______ Italie avec mes parents.
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 19 - Quizvraag

Mon rêve est d'aller _______ Etats-Unis.
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 20 - Quizvraag

Verbes
- Werkwoorden op -er 
- Regelmatige werkwoorden op -re
- Regelmatige werkwoorden op -ir 
- Prendre (nemen)
- Pouvoir (kunnen) 

- Vouloir (willen)



Slide 21 - Tekstslide

Welke uitgangen horen bij welke groep werkwoorden?
-ER
-IR
-RE
timer
1:00
-ER
-IR
-RE
-e
-es
-e
-ons
-ez
-ent
-is
-is
-it
-issons
-issez
-issent
-s
-s
- -
-ons
-ez
-ent

Slide 22 - Sleepvraag

Welk vorm is goed?

choisir - je
A
je choise
B
je choisis
C
je chois
D
je choisire

Slide 23 - Quizvraag

Welk vorm is goed?

perdre - tu
A
tu perdes
B
tu perdis
C
tu perds
D
tu perdu

Slide 24 - Quizvraag

Welk vorm is goed?

attendre - j'
A
j'attende
B
j'attendis
C
j'attends
D
j'attendre

Slide 25 - Quizvraag

Welk vorm is goed?

habiter - tu
A
tu habites
B
tu habitis
C
tu habits
D
tu habiter

Slide 26 - Quizvraag

Je veux
Tu veux
Il veut
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Ik wil
Jij wilt
Hij wil
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 27 - Sleepvraag

Vervoeg in de présent:
Mon frère ... (pouvoir) danser.
A
peux
B
peut
C
pouvons
D
pouvez

Slide 28 - Quizvraag

Vervoeg in de passé composé:

J' ... ... (pouvoir).
A
Jai pu
B
Je ai pu
C
J'ai pu
D
J'ai pouvé

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide