KERN les 37 persoonlijk en bezittelijke voornaamwoorden KGT2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Nederlands

Het persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord

Doel

Aan het einde van de les ken je de volgende woordsoorten:

- persoonlijk voornaamwoord

- bezittelijk voornaamwoord

Voorbeelden

• Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de film?
• Zij willen jouw sleutels, maar die zijn van jou en niet van hen.
  

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 

Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 

Wanneer gaan                     verhuizen?

Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 

hij

je

ik

hem

zij

Persoonlijk en bezittelijk vnw

Een pers. vnw duidt een persoon of ding aan:
Ik ben verliefd, ze zijn erg mooi, die vriendin van jou.

Een bez. vnw geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje.

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoord

Persoonlijk of bezittelijk?

Sommige woordsoorten (je, haar , ons, jullie, hun) kunnen zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord zijn. Je kunt dan het volgende trucje toepassen: 
- Een pers. vnw kun je vervangen door hij of hem.
- Een bez. vnw kun je vervangen door zijn.

1. Is die kat van jullie ziek? --> Is die kat van hem ziek? jullie = pers vnw.
2. Dat is ons huis. --> Dat is zijn huis.  ons = bez. vnw

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.

ik

jij

hij

wij

zij (meervoud)

zijn

hun

mijn

onze

jouw

Wat is het pers. vnw?

Zij geeft mij altijd complimentjes.

1. zij
2. mij
3. zij en mij
4. Er zit geen pers. vnw. in.

Wat is het pers. vnw?

Ik kijk televisie met mijn broertje.

Die telefoon van JOU is zo lelijk.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Vul in:

Is dit .... telefoon?

1. jou (pers. vnw)
2. jouw (bez. vnw)
3. jou (bez. vnw)
4. jouw (pers. vnw)

Vul in:

Meneer, wilt .... iets drinken?

1. u (pers. vnw)
2. uw (pers. vnw)
3. u (bez. vnw)
4. uw (bez. vnw)

Welke zin is goed?

1. De moeder is van mijn.
2. Het is mijn moeder.
3. Me moeder belt op.
4. Het is mij moeder.

Samen gaan we aan het werk

Blz. 78 en 79

Les 37 

Opdracht 4, 5, 8, 9, 

Doel

Aan het einde van de les ken je de volgende woordsoorten:

- persoonlijk voornaamwoord

- bezittelijk voornaamwoord

Ik heb de lesstof begrepen.

😒🙁😐🙂😃