Elke week een kort toetsje over één paragraaf (Volgende week is de 1e over paragraaf 1!!)
Meerkeuzevragen of korte open vragen
Niet voor een cijfer, MAAR je verdient er wel al toetspunten mee
>50% goed = 1 toetspunt
>75% goed = 2 toetspunten
100% goed = JOKER --> De joker kan je op de hoofdstuktoets bij 1 deelvraag inzetten om alle punten van die vraag te krijgen
LET OP: 4 paragrafen, dus maximaal 8 toetspunten te behalen
Deze 8 toetspunten zijn géén bonus, dus zonder kan je geen 10 halen
Stel: om een 10 te halen heb je 80 punten nodig, dan kan je er 72 halen op de hoofdstuktoets en de overige 8 kan je halen bij de wekelijkse paragraaftoetsjes
Slide 2 - Tekstslide
Vorige week: Leerdoelen
Je kunt uitleggen waarom er verschillende spanningen worden gebruikt op het elektriciteitsnet
Je kunt uitleggen hoe een transformator werkt
Je kunt berekeningen doen omtrent transformatoren
Slide 3 - Tekstslide
DEMO: Werking van een transformator
Slide 4 - Tekstslide
Omhoog en omlaag transformeren
Met een transformator kan je de spanning zowel omhoog als omlaag transformeren
Hoe de spanning verandert, hangt af vaan het aantal windingen van de twee spoelen
U = spanning in volt (V)
N = het aantal windingen van de spoel
Slide 5 - Tekstslide
Transformator practicum
Werken in tweetallen, MAAR de vragen vul je individueel in
Gemiddeld cijfer van alle PO's dit jaar telt mee voor je rapport
Slide 6 - Tekstslide
Huisinstallatie
= Het netwerk van elektriciteitsdraden wat door de muren en plafonds lopen
Meerdere groepen parallel geschakeld
Slide 7 - Tekstslide
De spanning U is overal in de groep even groot (U1 = U2 = U3 = U4)
De totale stroomsterkte I in een groep is een optelsom van de vertakkingen (Itot = I1 + I2 + I3 + I4)
Slide 8 - Tekstslide
Stopcontact
Bruine fasedraad: 230 V (wisselspanning)
Blauwe nuldraad: geen spanning
Schakeldraad: alleen spanning als de schakelaar in de AAN-stand staat
Slide 9 - Tekstslide
Vermogen (P)
P = U x I
P = vermogen in Watt (W)
U = Spanning in Volt (V)
I = stroomsterkte in ampère (A)
Ptot = U x Itot
Slide 10 - Tekstslide
Het kilowattuur (kWh)
Verouderde eenheid die nog altijd gebruikt wordt om het energieverbruik van een huis te meten
E = P x t
E = energie in J of kWh
P = vermogen in W of kW
t = tijd in s of h
1 kWh = 3,6 MJ (=3.600.000 J)
Slide 11 - Tekstslide
Oefenen!
Op een bepaalde groep zijn 5 apparaten aangesloten op het lichtnet met de volgende vermogens: 500 W, 650 W, 800 W, 950 W en 1100 W