Lezen H1 en H2

Donderdag 5 oktober
Lezen ('5)
Taaldag - workshops inschrijven!
We starten met Lezen par. 1.3
Quiz, opdracht 1 in groepjes van 3-4 ('5)
Klassikaal bespreken: wie wist de meeste vragen?
M. opdracht 2 t/m 7, blz. 23 en volgende
timer
5:00
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Donderdag 5 oktober
Lezen ('5)
Taaldag - workshops inschrijven!
We starten met Lezen par. 1.3
Quiz, opdracht 1 in groepjes van 3-4 ('5)
Klassikaal bespreken: wie wist de meeste vragen?
M. opdracht 2 t/m 7, blz. 23 en volgende
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Maandag 9 oktober
Lezen ('5)
M. opdracht 2 t/m 7, blz. 23 en volgende
Zelfstandig: uitleg tekstverbanden (slide 3 tot en met 9) +
maak slide 10 tot en met 16


Slide 2 - Tekstslide

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. Je hebt hier zelf een keuze. 


Bijbehorende signaalwoorden: 
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Slide 3 - Tekstslide

Uitleggend tekstverband
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, zo, ter illustratie.
Dit verband komt heel vaak voor, meestal als er voorbeelden worden gegeven. 
VB.: Ik heb op school heel veel vakken, zoals aardrijkskunde, geschiedenis en Frans.
--> Welk tekstverband herken je nog meer?

Slide 4 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
Noemt twee of meer tekstdelen in volgorde.
De leerlingen werken hard voor het vak Nederlands. Ten eerste zijn ze allemaal stil, bovendien schrijven ze allemaal mee en ten slotte hebben ze allemaal hun huiswerk gemaakt.

Slide 5 - Tekstslide

concluderend tekstverband
Bij een concluderend tekstverband trekt de auteur een conclusie uit informatie die eerder in de tekst is gegeven. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, 
al met al, het blijkt dat, dan ook 

Slide 6 - Tekstslide

Chronologisch(Tijdsvolgorde) tekstverband


Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden.
Bijvoorbeeld:   
Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze zachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.

Slide 7 - Tekstslide

Tegenstellend tekstverband
Geeft aan welke tekstdelen een tegenstelling vormen.
bijvoorbeeld:
Tekstverbanden zijn erg moeilijk, maar het  wordt makkelijker als je erg je best doet.

Slide 8 - Tekstslide

Vergelijkend verband
Met een vergelijkend verband maakt de auteur iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen


Bijbehorende signaalwoorden: 
in vergelijking met, net als, als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Slide 9 - Tekstslide

Maandag 23 oktober
Lezen ('5)
Voor de vakantie: tekstverbanden
Samen schema blz. 26 doornemen
Vragen in LessonUp
M. opdracht 10 en 11, blz. 26 en 27

Slide 10 - Tekstslide

Ik vond de toets moeilijk, maar ik had een goed cijfer.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 11 - Quizvraag

Een redengevend verband geeft aan
A
waarom iemand iets doet.
B
waardoor iets gebeurt
C
Welk middel wordt gebruikt om een doel te bereiken.

Slide 12 - Quizvraag

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden:
Dus, concluderend, dan ook
A
Doel-middel
B
concluderend
C
opsommend
D
redengevend

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb op school Engels en Nederlands. Bovendien hebben we wiskunde en geschiedenis.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 14 - Quizvraag

Eerst eet ik mijn brood op en daarna ga ik naar de les.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf nu zelf 3 zinnen in je schrift:

1. een zin met een chronologisch tekstverband (tijdsvolgorde)

2. een zin met een opsommend tekstverband

3. een zin met een tegenstellend tekstverband

Slide 16 - Tekstslide

Met welke onderdelen van leesvaardig heb je moeite?

Slide 17 - Open vraag

De tekstsoort die bij het tekstdoel 'overhalen' hoort is:
A
Betogende tekst
B
Amuserende tekst
C
Aansporende of activerende tekst
D
Beschouwende tekst

Slide 18 - Quizvraag

Een tekst met instructies in stappen over het 'handen wassen' is...
A
Een uiteenzettende tekst.
B
Een informerende tekst.
C
Een beschouwende tekst.
D
Een amuserende tekst.

Slide 19 - Quizvraag

Het verschil tussen een uiteenzettende en een informerende tekst is:
A
dat er geen verschil is.
B
in de ene wordt geïnformeerd en in de andere uitgelegd.
C
dat er in de ene wordt uitgelegd en in de andere geamuseerd.
D
de ene bevat feiten en de andere vooral meningen.

Slide 20 - Quizvraag

Tekstdoel?
A
informeren
B
uitleg geven
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen tekstdoel?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Aandacht trekken
D
Uitleg geven

Slide 22 - Quizvraag

Sleep de juiste tekstdoelen naar de tekstsoorten.
Overtuigen
informeren
Mening laten vormen
Uiteenzetting
Beschouwing
Betoog

Slide 23 - Sleepvraag

Tekstvorm?
A
Nieuwsbericht
B
Blog
C
Advertentie
D
Recept

Slide 24 - Quizvraag

Dinsdag 24 oktober
Lezen ('5)
Bespreken opdracht 10 en 11
Uitleg hoofdgedachte
Vier blauwe slides. Klaar? M. opdracht 14 t/m 16, blz. 28, 29

Slide 25 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Je vindt de hoofdgedachte:

1. als je het onderwerp hebt bepaald
2. als je jezelf de vraag stelt:  wat is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt?  Je formuleert het antwoord in één goedlopende zin.

Vaak heb je aan de titel, de inleiding en/of slotalinea genoeg om de hoofdgedachte te vinden.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Een rechter heeft besloten dat de Subway-broodjes in Ierland niet als echt brood mag worden beschouwd, omdat er te veel suiker in zit.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Donderdag 26 oktober
Lezen ('5)
Bespreken opdracht 14 t/m 16. Blz. 26 t/m 28
M. opdracht 2 t/m 7, blz. 98 t/m 100
Toets bespreken
7 november: toets leesvaardigheid!


Slide 30 - Tekstslide


Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
Het onderwerp van de tekst.
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent.
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin.

Slide 31 - Quizvraag

hoe kan je de hoofdgedachte vinden?

Slide 32 - Open vraag


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 33 - Quizvraag


Hoofdgedachte?
A
Door alle inspanningen van de gemeente wordt Zwolle gezien als een fietsstad.
B
Door het aanleggen van fietsstraten denkt de gemeente Zwolle dat de binnenstad verkeersveiliger wordt.
C
Een fietsstraat is een straat die ingericht is als een soort fietspad waar ook auto’s op mogen rijden.
D
Door de fietsstraten zijn de belangrijke fietsroutes voor fietsers en automobilisten beter herkenbaar.

Slide 34 - Quizvraag

Toets bespreken
Luister goed mee naar de antwoorden.
Vragen over jouw toets? Wacht tot na de bespreking. Ik loop langs.
Noteer onderaan je toetsblad wat je aan de voorbereiding van de toets hebt gedaan.
Noteer in je eigen schrift minimaal één aandachtspunt voor de volgende toets


Slide 35 - Tekstslide

Donderdag 2 november
Lezen ('5)
Bespreken opdracht 14 t/m 16. Blz. 26 t/m 28
Bespreken opdracht 2 en 3
Letterlijk / samenvattend interviewverslag
M. opdracht 4 t/m 7, blz. 99 en 100


Slide 36 - Tekstslide

Uitleg
Je kunt op twee manieren een interviewverslag schrijven:

- letterlijk interviewverslag 

- samenvattend interviewverslag

Slide 37 - Tekstslide

Letterlijk interviewverslag
- Je schrijft de vragen en antwoorden letterlijk op 
- De vragen maak je vet en in de antwoorden laat je onbelangrijke dingen weg

Voorbeeld: 
Opa, hoe ging het vroeg bij u op school? 
Nou kindje, toen werden we nog met de liniaal op onze vingers geslagen als we ongehoorzaam waren. 

Slide 38 - Tekstslide

Samenvattend interviewverslag
- je laat de vragen weg en je beschrijft het interview
- antwoorden vat je samen in je eigen woorden en wissel je af met citaten van de geinterviewde persoon 

Voorbeeld
Opa vertelde dat het vroeger anders was op school. Als leerlingen ongehoorzaam waren, dan werden ze met de liniaal op hun vingers geslagen.

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 
Bekijk/lees op de volgende pagina het interview met rapper Snelle. (Klik op de link naar het interview)

Beantwoord daarna in LessonUp de bijbehorende vragen 

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Link

Het interviewverslag van Snelle is een:
A
samenvattend interviewverslag
B
letterlijk interviewverslag

Slide 42 - Quizvraag

Welke kenmerken van een samenvattend interviewverslag heb je gezien?

Slide 43 - Open vraag

Slide 44 - Link

Het interview met Tate McRae is een letterlijk interviewverslag, want....

Slide 45 - Open vraag

Geef je mening: welke vorm van een interviewverslag vind je beter en waarom? Kies uit letterlijk- of samenvattend interviewverslag

Slide 46 - Open vraag

Maandag 6 november
Lezen ('5)
Even terughalen: wat is ook alweer een interviewverslag? Welke verschillende vormen heb je?
Bespreken opdracht 4 t/m 7
M. opdracht 9 t/m 12, par. 2.3

Slide 47 - Tekstslide

Welke twee vormen van een interviewverslag heb je ook alweer en wat zijn de verschillen?

Slide 48 - Open vraag

Dinsdag 7 november
Lezen ('5)
Bespreken opdracht 8 t/m 12, par. 2.3
Tekstverbanden - even checken
M. opdracht 17 t/m 22 (leestaak h2). Antwoorden mail ik naar jullie. Goede voorbereiding op de toets!

Slide 49 - Tekstslide