Lidwoord, zelfstandig nw, bijv.nw, voorzetsel
-Lidwoord: de, het, een (staat voor een zelfstandig naamwoord)
-Zelfstandig naamwoord: tafel, huis, stoel, februari, auto, zomer,
enzovoorts (je kunt er een lidwoord voor zetten)
-Bijvoeglijk naamwoord: mooi, duur, vies (zegt iets over het
zelfstandig nw). Je kunt het weglaten, de zin klopt dan nog.
-Voorzetsel: in, op, naast, onder, voorbij, langs, achter ('het
kooitje')