Blok 1.3 grammatica

Vandaag
Herhalen Paragraaf 1.3 grammatica
Deel B
plus extra oefenen Deel G en I

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Herhalen Paragraaf 1.3 grammatica
Deel B
plus extra oefenen Deel G en I

Slide 1 - Tekstslide

Nu verder
Pak je laptop.
Ga naar LessonUp.
Log in met je eigen naam.
Draai je scherm naar mij toe.

Slide 2 - Tekstslide

Doel van deze les
Je hebt herhaald...
de zinsontleding van leerjaar 1.
Je hebt geleerd...
hoe je omgaat met ontbrekende of lastige onderwerpen.
Waarom?
Je gaat leren hoe je moeilijke teksten kunt lezen, en hoe je zelf een correcte en begrijpelijke tekst kunt schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen, elk stukje hoort erbij!

Elk stukje van de zin hoort erbij en heeft dus een naam. 
Alle losse delen vormen samen de gehele zin.
Je kan het vergelijken met een puzzel. Een puzzel is ook niet compleet als er een stukje mist. 


    

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoorbeeld:
      Anouk /geeft/ de bal/ vaak/ aan een van onze spitsen./
           O           pv          lv       bwb                    mw
   

Slide 5 - Tekstslide

We beginnen met de persoonsvorm. (pv)

Hoe vind je die ook alweer?

Slide 6 - Open vraag

Persoonsvorm

Slide 7 - Tekstslide

Let op!
In de hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm altijd naast elkaar. Er kunnen geen woorden tussen worden geplaatst. Vaak aan het begin van de zin. (later gaan we daar verder op door)
De hond zit, die man gaat, wij kijken naar etc...

Het werkwoordelijk gezegde is de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in een zin. 
Als er in de zin maar één werkwoord staat, is de persoonsvorm ook het werkwoordelijk gezegde.

Slide 8 - Tekstslide

Onderwerp
                                                Hoe vind je ook alweer het onderwerp???

Slide 9 - Tekstslide

Door de vraag te stellen:
Wie of wat (vaak een wie) + werkwoordelijk gezegde =
 het onderwerp
Piet eet een appel.
Wie eet een appel? = Piet
Het onderwerp van een zin is vaak een persoon, maar het
kan ook een ding zijn.
De auto rijdt heel hard door de straat


Slide 10 - Tekstslide

Wat is een werkwoordelijk gezegde in een zin?
A
persoonsvorm plus onderwerp
B
Alle werkwoorden in een zin
C
Weet ik niet

Slide 11 - Quizvraag



Slide 12 - Open vraag

Wat is het onderwerp (o) van deze zin?

Anouk geeft de bal vaak aan een van onze spitsen.
A
de bal
B
Anouk
C
onze spitsen
D
vaak

Slide 13 - Quizvraag

Die schrikken vaak van de kans.

Wat is het onderwerp van deze zin?
A
vaak
B
schrikken
C
die
D
kans

Slide 14 - Quizvraag

Uitzonderingen....
Het onderwerp ontbreekt in zinnen die in de gebiedende wijs staan. Die zinnen betekenen altijd zoiets als een bevel of gebod. 

Schiet die bal!
Geniet ervan.
Houd je mond en luister! 


Slide 15 - Tekstslide

Lastige onderwerpen
Een lastig onderwerp is het woordje ‘het’. De vraagproef en de getalsproef zijn dan niet toe te passen. In zo’n geval spreken we van een 
loos onderwerp:
Het regent al de hele dag.
Ook het woord ‘er’ is een lastig onderwerp. Vaak (maar niet altijd) vervangt dat woord het eigenlijke onderwerp, dat verderop in de zin wordt vermeld. Dat zinsdeel noemen we dan ook het eigenlijke onderwerp. Het woord ‘er’ noemen we het
  plaatsonderwerp:
Er heeft zich aan de kust een ernstig ongeval (eigenlijke onderwerp) voorgedaan.
Er werd op de tribunes gejuicht. (Het eigenlijke onderwerp ontbreekt.)
Er stond een agent voor de deur.

Slide 16 - Tekstslide

Spreek je bij de gebiedende wijs altijd iemand aan?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Vervangt het onderwerp ‘er’ altijd het eigenlijke onderwerp?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Noem je ‘het’ in ‘Vanavond is het koopavond’ een loos onderwerp?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een loos onderwerp?
A
het
B
er

Slide 20 - Quizvraag

gebiedende wijs
loos onderwerp
plaats ondewerp
Er zijn vandaag drie schriften in het lokaal blijven liggen.
Poets je tanden!
Het stormt nu buiten.

Slide 21 - Sleepvraag

Lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Zoek eerst het gezegde en het onderwerp.
Zet wie of wat voor het gezegde en het onderwerp en maak er zo een vraag van.
Als er een antwoord op je vraag is dan is dat het lijdend voorwerp.

Slide 22 - Tekstslide

Zin                           Wie / Wat + o + gez.       Lijdend voorwerp

Wij gaan brood kopen. → Wat gaan wij kopen? → brood

Slide 23 - Tekstslide

Elke keer probeert ze voor het doel een vrijstaande man te vinden.

Wat is het lijdend voorwerp van deze zin?
A
Elke keer
B
voor het doel
C
een vrijstaande man
D
te vinden

Slide 24 - Quizvraag

Let op!

Als je geen antwoord kunt geven op de vraag, dan heeft de zin geen lijdend voorwerp.
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Een lijdend voorwerp geeft nooit een tijd of plaats aan.

Slide 25 - Tekstslide

meewerkend voorwerp

Slide 26 - Tekstslide

Ik geef mijn vriendin een bos bloemen.
Aan wie geef ik een bos bloemen?
Aan wie of voor wie
+werkwoordelijkgezegde
Onderwerp
+Het lijdend voorwerp
Het meewerkend voorwerp

Slide 27 - Tekstslide

Anouk geeft de bal vaak aan een van onze spitsen.

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
A
de bal
B
aan een van onze spitsen.
C
Anouk
D
vaak

Slide 28 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling
Alles wat nog geen naam heeft krijgt de naam bijwoordelijke bepaling.
Dit is eigenlijk de prullenbak van de zin. Wat je niet 
meer kan benoemen, gooi je daarin --> alles 
moet immers een naam krijgen.

Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende 
vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe 
en hoeveel.
Kijk naar het volgende filmpje.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Nu maken
Blok 1, paragraaf 1.3 B Deel 1

Bij 75% goed beantwoord krijg je de antwoorden!
Klaar? Verder met Extra oefening G en I

B niet af? Huiswerk!

Slide 31 - Tekstslide

Tot slot....
Congruentiefouten

Slide 32 - Tekstslide

Staat het onderwerp in het enkelvoud en de persoonsvorm in het meervoud (of andersom), dan heet dat een congruentiefout. Hier volgen enkele voorbeelden van congruentiefouten:

Een grote groep supporters liepen naar het stadion. (een groep liep)
De Verenigde Staten is begonnen burgers te evacueren. (de staten zijn)
 De media schrijft veel over de president van Frankrijk. (de media schrijven)

Slide 33 - Tekstslide

Sluit LessonUp af
Ga naar Learnbeat
paragraaf 1.3 Grammatica 
Ga nnaar "Zelf oefenen"
Conguentiefouten
Opdelen zinsdelen 
Dit alles in rust en stilte!
Klaar? Laptop dicht en woordzoekewr maken

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Bijwoordelijke bepaling vind je in de volgende sheet

Slide 40 - Tekstslide