HV2 herhaling uitleg zinsdelen grammatica

Welkom
Ga rustig zitten
Pak je laptop
Ga naar LessonUp
Log in met je eigen naam

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Ga rustig zitten
Pak je laptop
Ga naar LessonUp
Log in met je eigen naam

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Herhaling paragraaf 1.3 grammatica
extra oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Doel(en) van deze les
- je kan de zin correct verdelen in zinsdelen
-je kan de persoonsvorm vinden in een zin
- je kan het onderwerp vinden in de zin
- je kan het werkwoordelijk gezegde vinden in een zin
- je kan het lijdend voorwerp vinden in een zin
-je kan de bijwoordelijke bepaling vinden in een zin
-je weet weer wat een congruentiefout is

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen, elk stukje hoort erbij
Elke stukje van de zin hoort erbij en heeft dus een naam. 
Alle losse delen vormen samen de gehele zin.
Je kan het vergelijken met een puzzel. Een puzzel is ook niet compleet als er een stukje mist. 
Bijvoorbeeld:
Anouk /geeft/ de bal/ vaak/ aan een van onze spitsen./
    o       wg      lv       bwb                mw

Slide 4 - Tekstslide

We beginnen met de persoonsvorm. (pv)

Hoe vind je die ook alweer?

Slide 5 - Open vraag

Onderwerp
                                                Hoe vind je ook alweer het onderwerp???

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een werkwoordelijk gezegde in een zin?
A
persoonsvorm plus onderwerp
B
Alle werkwoorden in een zin
C
Weet ik niet

Slide 8 - Quizvraag

Vanmorgen heb ik een glas laten vallen.
Wat is het wg van deze zin?

Slide 9 - Open vraag

Door de vraag te stellen:
Wie of wat (vaak een wie) + werkwoordelijk gezegde =
 het onderwerp
Piet eet een appel.
Wie eet een appel? = Piet
Het onderwerp van een zin is vaak een persoon, maar het
kan ook een ding zijn.
De auto rijdt heel hard door de straat


Slide 10 - Tekstslide

Wat is het onderwerp (o) van deze zin?
Anouk geeft de bal vaak aan een van onze spitsen.
A
de bal
B
Anouk
C
onze spitsen
D
vaak

Slide 11 - Quizvraag

Uitzonderingen....
Het onderwerp ontbreekt in zinnen die in de gebiedende wijs staan. Die zinnen betekenen altijd zoiets als een bevel of gebod. 

Schiet die bal!
Geniet ervan.
Houd je mond en luister! 


Slide 12 - Tekstslide

Lastige onderwerpen
Een lastig onderwerp is het woordje ‘het’. De vraagproef en de getalsproef zijn dan niet toe te passen. In zo’n geval spreken we van een 
loos onderwerp:
Het regent al de hele dag.

Ook het woord ‘er’ is een lastig onderwerp. Vaak (maar niet altijd) vervangt dat woord het eigenlijke onderwerp, dat verderop in de zin wordt vermeld. Dat zinsdeel noemen we dan ook het eigenlijke onderwerp. Het woord ‘er’ noemen we het
  plaatsonderwerp:
Er heeft zich aan de kust een ernstig ongeval (eigenlijke onderwerp) voorgedaan.
Er werd op de tribunes gejuicht. (Het eigenlijke onderwerp ontbreekt.)

Slide 13 - Tekstslide

Spreek je bij de gebiedende wijs altijd iemand aan?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

Vervangt het onderwerp ‘er’ altijd het eigenlijke onderwerp?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Noem je ‘het’ in ‘Vanavond is het koopavond’ een loos onderwerp?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

gebiedende wijs
loos onderwerp
plaats ondewerp
Er zijn vandaag drie schriften in het lokaal blijven liggen.
Poets je tanden!
Het stormt nu buiten.

Slide 17 - Sleepvraag

Lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Zoek eerst het gezegde en het onderwerp.
Zet wie of wat voor het gezegde en het onderwerp en maak er zo een vraag van.
Als er een antwoord op je vraag is dan is dat het lijdend voorwerp.

Slide 18 - Tekstslide

Zin                           Wie / Wat + o + gez.       Lijdend voorwer
Wij gaan brood kopen. → Wat gaan wij kopen? → brood

Slide 19 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Alles wat nog geen naam heeft krijgt de naam bijwoordelijke bepaling.
Dit is eigenlijk de prullenbak van de zin. Wat je niet 
meer kan benoemen, gooi je daarin --> alles 
moet immers een naam krijgen.

Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende 
vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe 
en hoeveel.
Kijk naar het volgende filmpje.

Slide 20 - Tekstslide

Let op!

Als je geen antwoord kunt geven op de vraag, dan heeft de zin geen lijdend voorwerp.
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Een lijdend voorwerp geeft nooit een tijd of plaats aan.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp van deze zin?

Elke keer probeert ze voor het doel een vrijstaande man te vinden.
A
Elke keer
B
het doel
C
een vrijstaande man

Slide 22 - Quizvraag

meewerkend voorwerp

Slide 23 - Tekstslide

Ik geef mijn vriendin een bos bloemen.
Aan wie geef ik een bos bloemen?
Aan wie of voor wie
+werkwoordelijkgezegde
Onderwerp
+Het lijdend voorwerp
Het meewerkend voorwerp

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Tot slot....
Congruentiefouten

Slide 26 - Tekstslide

Staat het onderwerp in het enkelvoud en de persoonsvorm in het meervoud (of andersom), dan heet dat een congruentiefout. Hier volgen enkele voorbeelden van congruentiefouten:

Een grote groep supporters liepen naar het stadion. (een groep liep)
De Verenigde Staten is begonnen burgers te evacueren. (de staten zijn)
 De media schrijft veel over de president van Frankrijk. (de media schrijven)

Slide 27 - Tekstslide

Sluit LessonUp af
Ga naar Learnbeat
paragraaf 1.3 Grammatica 
Ga nnaar "Zelf oefenen"
Conguentiefouten
Opdelen zinsdelen 
Dit alles in rust en stilte!
Klaar? Laptop dicht en woordzoekewr maken

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video

Slide 32 - Video

Slide 33 - Video

Bijwoordelijke bepaling vind je in de volgende sheet

Slide 34 - Tekstslide