In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
De binnenkant van het celmembraan is
A
Hydrofiel
B
Hydrofoob
Slide 4 - Quizvraag
Stel, ik heb water en olie. Welk deel van de fosfolipide gaat dan richting de olie 'liggen'?
Slide 5 - Open vraag
Waarom gaat water langzaam door het celmembraan?
A
Watermoleculen hebben een lading
B
De watermoleculen worden afgestoten door de waterige buitenkant (hydrofiel)
C
Watermoleculen zijn klein
D
De vetzuurstaarten stoten watermoleculen af (hydrofoob)
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Noem een overeenkomst en een verschil tussen diffusie en gefaciliteerde diffusie
Slide 10 - Open vraag
Factoren die snelheid diffusie beinvloeden
Heeft niets met diffusie te maken
Concentratieverschil
Totale afstand
Gas, vloeibaar of vast
Oppervlak
Vorm van de deeltjes
Temperatuur
Slide 11 - Sleepvraag
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Is dit een vorm van passief of actief transport
A
passief
B
actief
Slide 14 - Quizvraag
Noem twee kenmerken van actief transport
A
Kost energie & gaat tegen het concentratieverval in
B
Kost geen energie en gaat met het concentratieverval mee
C
Kost energie en gaat met het concentratieverval mee
D
Kost geen energie en gaat tegen het concentratieverval in
Slide 15 - Quizvraag
Door welk celorganel wordt ATP voor actief transport geleverd?
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Niet waar
Waar
Bij transport door blaasjes kunnen stoffen zowel van binnen de cel naar buiten worden gebracht als andersom.
Bij actief transport worden stoffen van een hoge naar een lage concentratie verplaatst.
Bij passief transport is geen energie nodig en bij actief transport wel.
Transporteiwitten kunnen alleen voor actief transport gebruikt worden.
Passief transport vindt plaats door diffusie, osmose en transporteiwitten.
Osmose vindt plaats als sommige moleculen de semipermeabele wand wel kunnen passeren en andere niet, waardoor er een verschil in waterniveau ontstaat.
Diffusie vindt alleen plaats door een semipermeabele wand.
Slide 21 - Sleepvraag
Welke vorm van transport wordt geïllustreerd door deze foto?
A
diffusie
B
osmose
C
gefaciliteerde diffusie
D
actief transport
Slide 22 - Quizvraag
De amoebe eet hier een bacterie, welke vorm van transport is dit?
Slide 23 - Open vraag
De vloeistof buiten de cel is in de bovenstaande situaties:
Isotoon
Hypertoon
Hypotoon
Slide 24 - Sleepvraag
Een plantencel wordt in een oplossing gelegd. Is deze oplossing isotoon, hypertoon of hypotoon ten opzichte van de plantencel?
A
Hypertoon
B
Isotoon
C
Hypotoon
Slide 25 - Quizvraag
Leg uit wat er mis zou gaan als een infuus geen fysiologisch zout, maar kraanwater (hypotoon) zou bevatten.
Slide 26 - Open vraag
Een pantoffeldiertje (ééncellige) is hypertonisch ten opzichte van het slootwater waarin hij leeft. Hij bezit een ‘kloppende vacuole’ om overtollig water zijn cel uit te pompen. Leg uit of de vacuole sneller of langzamer gaat werken wanneer je het pantoffeldiertje vanuit slootwater in gedestilleerd water legt.