Tekst- en taalverzorging

Tekst- en taalverzorging 

Basisvaardigheden tekst- en taalverzorging
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Tekst- en taalverzorging 

Basisvaardigheden tekst- en taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet wat alinea's zijn en hoe je deze gebruikt.  
  • Je weet wat een inleiding, kern en slot bij de opbouw van een tekst inhoud. 
  • Je weet wanneer je hoofdletters moet gebruiken. 
  • Je weet wanneer je een komma plaatst in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Alinea's 
In een alinea staat informatie die bij elkaar hoort. 
  • Een nieuwe alinea begint op een nieuwe regel.
  • De belangrijkste boodschap van een alinea staat vaak in de eerste of tweede zin.
  • In schoolboeken staan soms nummers voor alinea's op deze manier kan sneller iets worden opgezocht.

Slide 3 - Tekstslide

Inleiding, kern en slot

  • Wat is de functie van deze tekst opbouw?  

Slide 4 - Tekstslide

Inleiding
De inleiding staat aan het begin van een tekst dit is één alinea. 

De inleiding kan verschillende functies hebben: 
  • De aandacht van de lezer trekken.
  • Het onderwerp introduceren.
  • Een vraag stellen. 

Slide 5 - Tekstslide

Kern
Wat is de kern van de tekst en wat staat er in? 
  • De kern is het middenstuk van een tekst.
  • Hier staat de precieze informatie over het onderwerp.
  • De kern is langer hierdoor maak je gebruik van meerdere alinea's. 

Slide 6 - Tekstslide

Slot
Het slot is de laatste alinea van de tekst.
In het slot staat geen nieuwe informatie. 

Wat kan er in het slot staan?
  • Een samenvatting.
  • Een conclusie.
  • Een vraag om de lezer aan het denken te zetten. 

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletters
Je begint de zin met een hoofdletter. 
Uitzondering: als de zin met een cijfer of symbool begint gebruik je geen hoofdletter. 
  • €15 euro was de prijs van deze shampoo.
  • 3 centimeter knip ik van het haar af. 
Als de zin met een afgekort woord begint verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends start ik de kassa van de kapsalon op.

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen. 
  • Annemarie Janssen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletters. 
  • fam. Broekhuis
  • Henk van den Brink

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdletters
Organisaties en merken schrijf je met een hoofdletter.
  • Keune 

Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter. 
  • Eindhoven

Bij volken en talen gebruik je een hoofdletter. 
  • Fransman

Slide 10 - Tekstslide

Komma
Wanneer gebruik je een komma?
  • Tussen delen van een opsomming.
  • Na een naam of uitroep aan het begin van een zin. 
  • Voor voegwoorden zoals: nadat, omdat, terwijl, toen, want.
  • Voor een rust moment tijdens het (voor)lezen van een zin. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
meneer Jansen
B
Meneer Jansen
C
meneer jansen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
pepsi max
B
Pepsi Max
C
Pepsi max

Slide 13 - Quizvraag

Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

In het slot van de tekst staat nieuwe informatie.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Welke opsomming is juist?
A
kammen borstels klemmen scharen
B
Kammen Borstels Klemmen Scharen
C
kammen, borstels, klemmen, scharen
D
Kammen, Borstels, Klemmen, Scharen

Slide 16 - Quizvraag

Controleer het verslag over de gemeenteraad op de punten die wij vandaag hebben besproken. 
  • Inleiding, kern en slot
  • Alinea's 
  • Hoofdletters
  • Komma's 

Stuur de aangepaste versie in Teams naar mevrouw van Rossum.

Slide 17 - Tekstslide

Pauze 

10 minuten pauze

Slide 18 - Tekstslide