Anderstalige leerlingen hebben de tijd nodig om zich een beeld te vormen van hoe ze een Nederlands woord moeten zeggen. Dit heet de hypothesevorming. De leerling vormt hypothesen over hoe je het woord uitspreekt. Dit heeft tijd nodig. Alle klanken zijn immers nieuw en vaak heel anders dan hij gewend is. Hij moet dus veel luisteren om te kunnen begrijpen. Als je een anderstalige leerling begeleidt, moet je hem die tijd gunnen. Als een anderstalige leerling praat, corrigeer je hem niet terwijl hij nog praat. Je herhaalt de zin in de correcte uitspraak, alsof je iets terugzegt. Houd er rekening mee dat het om de inhoud gaat van wat de anderstalige leerling wil vertellen en niet zozeer om hoe hij het uitspreekt. Ten slotte zijn veel visuele materialen en de inzet van multimedia erg belangrijk.