Herhalingslessen Unité 4

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Bonjour & bienvenue!

 

Bienvenue!

Week 24

Leerdoelen Unité 4

•   Je kunt een eenvoudig reisverslag begrijpen.
•  Je kunt framgenten begrijpen die gaan over:

1.  Reizen met het openbaar vervoer.
2. Omroepberichten.
   
3. Chansons.

Leerdoelen Unité 4

Je kunt:

• Iemand de weg vragen en wijzen in het openbaar vervoer.
• Een eenvoudig reisverslag van een stedentrip schrijven.

Hoofdstukinleiding: Paris

Een paar bezienswaardigheden in Parijs:

1. la tour Eiffel
2. le Sacré-Coeur
3. l'Arc de Triomphe
4. les Champs-Élysées
5. le bois de Boulogne
6. le Louvre avec La Joconde
7. La Seine avec les quais

Het weer...

• het is mooi weer  /   il fait beau
• de zon schijnt     /   il fait du soleil
• het is warm         /   il fait chaud
• het is koud         /    il fait froid
• het waait           /    il fait du vent

Noem enkele
bezienswaardigheden
in Parijs:

Het weer...

• Wat voor weer is het?
• Quel temps fait-il?

• het regent     /   il pleut
• het sneeuwt  /   il neige

De zon schijnt.

Het is koud.

Het regent.

Het is warm.

Het waait.

Het sneeuwt.

partir = vertrekken

• je pars (ik vertrek)
• tu pars (jij vertrekt)
• il /elle / on part (hij / zij / men vertrekt)
• nous partons (wij vertrekken)
• vous partez (jullie vertrekken / u vertrekt)
• ils / elles partent (zij vertrekken)

jij vertrekt

ik vertrek

zij vertrekt

hij vertrekt

men vertrekt

wij vertrekken

jullie vertrekken / u vertrekt

zij vertrekken

Werkwoorden op -er

• aankomen = arriver
• ik kom aan = j'arrive
• jij komt aan = tu arrives
• hij komt aan = il arrive
• wij komen aan = nous arrivons
• jullie komen aan = vous arrivez
• zij komen aan = ils arrivent

wij komen aan

jij komt aan

ik kom aan

Herhaling...

Let op, er zit ook wat herhaling in het SO...

• In de zomer =  en été
• in de winter = en hiver
• in de herfst = en automne
• in de lente = au printemps

in de lente

in de herfst

in de zomer

in de winter

avoir	être	aller
j'ai	je suis	je vais
tu as	tu es	tu vas
il a	il est	il va
nous avons	nous sommes	nous allons
vous avez	vous êtes	vous allez
ils ont	ils sont	ils vont

Le passé composé

Als het hulpwerkwoord être is, kan het voltooid deelwoord extra letters krijgen:

mnl ev	-	Il est allé
vrl ev	+e	Elle est allé e
mnl mv	+s	Nous sommes allé s Vous êtes allé s Ils sont allé s
vrl mv	+es	Elles sont allé es

Vervoeg het werkwoord être

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord tussen haakjes in.
Elle est ... à Lille. (arriver)

Nous sommes ... à l'école. (aller)

Les garçons sont ... en retard. (arriver)

Sophie et Anne sont ... en France. (arriver)

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Sarah ... chez le coiffeur. (aller)

Nous ... en Espagne. (arriver)

Les filles ... au concert. (aller)

Ils ... chez moi. (arriver)

Belangrijkste tips:

• Hak je zin in stukjes, dan weet je altijd meer dan je denkt.
• Houd de werkwoorden bij elkaar! (ontkenning mag er tussen)
•  Vaak is de volgorde van een zin als volgt:
• Onderwerp
• Werkwoorden
• Rest van de zin

Daar gaan we eens mee oefenen...

• Ze zijn met de auto vertrokken.
• Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
• Zij zijn vertrokken
• Ils sont partis
• met de auto.
• en voiture.
• Zij zijn met de auto vertrokken = Ils sont partis en voiture.

Zij zijn met de auto vertrokken.

Ik heb de trein naar Parijs genomen.

• Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
• Ik heb genomen
• J'ai pris
• de trein naar Parijs
• le train à Paris
• Ik heb de trein naar Parijs genomen:
• J'ai pris le train à Paris.

Ik heb de trein naar Parijs genomen.

Ik ben naar Parijs gegaan met mijn ouders.

• Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
• Ik ben gegaan
• Je suis allé(e)
• naar Parijs
• à Paris
• met mijn ouders.
• avec mes parents.

Ik ben naar Parijs gegaan met mijn ouders.

Ik ben drie dagen in Parijs gebleven.

• Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
• Ik ben gebleven
• Je suis resté(e)
• drie dagen
• trois jours
• in Parijs.
• à Paris.

Ik ben drie dagen in Parijs gebleven.

Ik heb de Eiffeltoren bezocht.

• Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
• Ik heb (!) bezocht
• J'ai visité
• de Eiffeltoren.
• la tour Eiffel.

Ik heb de Eiffeltoren bezocht

We hebben gewinkeld in Parijs.

• Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
• We hebben gewinkeld
• We hebben = Nous avons
• (winkelen = faire du shopping)
• gewinkeld = fait du shopping
• in Parijs.
• à Paris.

We hebben in Parijs gewinkeld.

Ik wil volgend jaar terugkomen.

• Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
• Ik wil terugkomen
• Je veux revenir
• volgend jaar.
• l'année prochaine.

Ik wil volgend jaar terugkomen.