Leesvaardigheid 4B - deel 2

Leesvaardigheid 
SE-week deel 2
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid 
SE-week deel 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je weten?
- Signaalwoorden en tekstverbanden
- Tekstsoorten
- Tekstdoelen
- Onderwerp en hoofdgedachte
- Doel inleiding en slot
- Feiten en meningen
- Tussenkopjes (plaatsen)
- Woordenschat
- ......


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Instructie
Je krijgt steeds 60 seconden een stukje tekst te zien.
Het is steeds de titel en de inleiding.
Na elke slide vul jij in wat het onderwerp van de tekst is.
Je mag niet meer dan 3 woorden gebruiken (!)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul nu in wat het onderwerp van de tekst is

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul nu in wat het onderwerp van de tekst is

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De hoofdgedachte = 

Samenvattend in 1 zin, de inhoud van de tekst.

Het belangrijkste dat in de tekst over het onderwerp wordt geschreven.

Staat in de inleiding of in het slot!

Kernzinnen helpen je hierbij op weg.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functies van de inleiding
Inleiding
  • Onderwerp van de tekst introduceren.
  • Aandacht trekken
  • Stellen van een vraag
  • Mening van de schrijver
  • Iets over opbouw tekst vertellen
  • Leuk kort verhaaltje (bijv. anekdote)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn functies die een inleiding kan hebben?
A
het onderwerp noemen
B
de aanleiding noemen
C
de centrale vraag stellen
D
de mening van de schrijver geven

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waaruit bestaat een inleiding in ieder geval?
A
aandacht trekken, ondw. introduceren
B
deelondw, signaalw., structurerende zinnen
C
deelonderwerpen, anekdote
D
inleiding, middenstuk, slot

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Functies van het slot
Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
  • Conclusie geven.
  • Samenvatting geven van de tekst.
  • Advies geven.
  • Waarschuwing geven.
  • Oproep doen
  • Toekomstverwachting
  • Antwoord op vraag uit inleiding

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van de inleiding?

(1) Er zijn honden-, paarden-, ja zelfs haaienfluisteraars, maar er is maar één persoon op aarde die naar de naam orkafluisteraar luistert. De Argentijn Roberto Bubas is de enige mens die communiceert met de grootste dolfijnsoort op aarde
A
een indruk geven van wat het onderwerp van de tekst is
B
een persoonlijke mening geven over het tekstonderwerp
C
een samenvatting geven van de rest van het artikel
D
een uitleg geven over de achtergrond van het onderwerp

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feiten, meningen, argumenten
Feiten: een feit kun je controleren.
  • Bij handbal is een veld rechthoekig, 40 m. lang en 20m. breed.
Meningen: een mening is iets wat iemand vindt.
herkennen/signaalwoorden: ik vind.... - volgens mij - zij denkt dat....
  • Ik vind handbal een zware sport.
Argumenten: uitleg waarom iemand iets vindt.
  • Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet veel rennen (argument, waarom je iets vindt).
    Signaalwoorden: omdat, want, namelijk.
Zie ook blz. 217 van je lesboek - Examen doen

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is de eerste zin van alinea 5 (Bovendien is . . . Wii ook) een mening, een argument, of een feit?


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is de eerste zin van alinea 5 (Bovendien is . . . Wii ook) een mening, een argument, of een feit?
A
mening
B
feit
C
argument

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is de tweede zin van alinea 5 (Niet voor . . . de toonbank.) een mening, een argument of een feit?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is de tweede zin van alinea 5 (Niet voor . . . de toonbank.) een mening, een argument of een feit?
A
mening
B
feit
C
argument

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een tussenkopje?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Lees alinea vier van de tekst. 
Welk kopje past boven deze alinea? 
(je krijgt zo vier mogelijkheden)  

(4) Vaak worden er accessoires toegevoegd aan het hart. Onze verre voorvaderen tekenden al hartjes met pijlen erdoor, geïnspireerd door Eros, de Griekse god van de liefde. In de renaissance werd Eros (of zoals de Romeinen hem noemden, Amor of Cupido) afgebeeld als een mollig, naakt jongetje met gouden vleugeltjes. Met een boog schoot hij pijlen in de harten van mensen om ze verliefd te maken. Een roze hart betekent romantische liefde. Een rood hart staat voor hartstocht of vurige liefde. Net als een brandend hart trouwens, hoewel dat ook goddelijke liefde kan betekenen. En waar een gebroken hart voor staat, mag duidelijk zijn.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk tussenkopje past het beste boven alinea 4?
A
Eeuwenoud
B
Liefde
C
Religie
D
Symboliek

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat
In teksten worden regelmatig woorden gebruikt waarvan je de betekenis wellicht niet kent.
Als dat op je toets gebeurt.. 
wat doe je dan?

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je als je woorden niet kent in de tekst?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Raden of opzoeken
  • Je kunt de betekenis van een uitdrukking proberen te raden. Dit kan met de zinnen en zinsdelen eromheen.

  • Als raden niet lukt, kun je een woordenboek of spreekwoordenboek gebruiken. 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een uitdrukking opzoeken
  • Wil je een spreekwoord of gezegde in een (spreek)woordenboek opzoeken? Kijk dan eerst wat
    het belangrijkste woord van de uitdrukking kan zijn.

  • Je zoekt dan dit belangrijkste woord, het trefwoord,
    in het (spreek)woordenboek op.

Slide 32 - Tekstslide

Ook in spreekwoordenboeken staan de trefwoorden op alfabetische volgorde. 


Voorbeeld
'Zij lust er wel pap van.'
'pap' is hier het trefwoord, dat zoek je op in het woordenboek.

Achter het woord 'pap' staan alle betekenissen van uitdrukkingen met 'pap'.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het belangrijkste woord van dit gezegde?
'Zijn eigen boontjes doppen'
A
eigen
B
doppen
C
boontjes

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vragen kun je bij een tekst stellen met de theorie die we tot nu toe besproken hebben?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Geheugen opgefrist?
                                                                  Weten jullie weer hoe het ook                                                                          alweer zat met het onderwerp                                                                   en de hoofdgedachte? En ook met                                                          de inleiding en het slot? Alsmede                                                 met feiten, meningen en argumenten? En                        natuurlijk de tussenkopjes en woordenschat in tekst?
Met andere woorden: Heb ik het goed uitgelegd?

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leren SE leesvaardigheid
Naslag 'leesvaardigheid' op bladzijde 138-144.

Nummers: 
47 tot en met 62 en 64.  

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies