17-2en 1-3-31 B1, bezittelijk en persoonlijk vnw en wederkerend werkwoord

Herinner jij je wat je vannacht hebt gedroomd?













Herinner jij je nog wat je vannacht hebt gedroomd? Geef antwoord met een wederkerend werkwoord.
1 / 17
volgende
Slide 1: Open vraag
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herinner jij je wat je vannacht hebt gedroomd?













Herinner jij je nog wat je vannacht hebt gedroomd? Geef antwoord met een wederkerend werkwoord.

Slide 1 - Open vraag

Hebben jullie je in de vakantie verveeld?

Slide 2 - Tekstslide

Vul in:
Wij hebben een goed plan. Het is.........plan

Slide 3 - Open vraag

Grammatica: hoe noem je woorden zoals je in de vorige dia moest invullen?

Slide 4 - Open vraag

Wij hebben een interessant boek. Het is ...........boek

Slide 5 - Open vraag

Wij hebben een leuke groep. Het is...........groep.

Slide 6 - Open vraag

17-2Wat gaan we vandaag doen?
Kort herhalen: bezittelijk voornaamwoord.
verder met thema 5: spreekopdrachten, grammatica en vragen.

Slide 7 - Tekstslide

1 maart 2021: Wat aan we vandaag doen?
B1
-grammatica: persoonlijk voornaamwoord
-thema 5 klaar
-starten met thema 6

Slide 8 - Tekstslide

het persoonlijk voornaamwoord. 
Ik, jij ,u, hij ,zij ,wij ,jullie, zij :  persoonlijke voornaamwoorden. 
Je gebruikt deze persoonlijke vnw als onderwerp in de zin. 
Bijvoorbeeld: Ik sta voor het raam van Sabitha. 

mij jou, u, hem ,haar, ons, jullie, hen: ook persoonlijke voornaamwoorden. 
Deze persoonlijke vnm gebruik je als lijdend voorwerp in de zin. 



Je gebruikt het ook met een voorzetsel (van, met, aan)

Slide 9 - Tekstslide

De vorige zin was: 
Ik sta voor het raam van Sabitha. Ik= onderwerp.
 Sabitha ziet mij/me. 

Mij/me = niet het onderwerp van de zin. Het is het lijdend voorwerp. 
Je zegt dus niet: Sabitha ziet ik. 

Slide 10 - Tekstslide

Maak een zin met een een persoonlijk voornaamwoord als onderwerp en een zin met een persoonlijk voornaamwoord dat niet het onderwerp van de zin is.

Slide 11 - Open vraag

Je kunt deze persoonlijke voornaamwoorden ook gebruiken na een voorzetsel: van, met, aan
Titia schaatst met mij.

Dat boek is van hem.

De examinator  vraagt iets aan ons. 

Slide 12 - Tekstslide

Er zijn een paar persoonlijke voornaamwoorden die je kunt gebruiken om te praten over  dingen: 
kijk op bladzijde 121 onderaan de bladzijde. 

Boek dicht, we gaan een spreekopdracht doen (42). 
43,44,45
5.6 klaar?
5.7
5.8

Slide 13 - Tekstslide

werkwoorden die over de persoon zelf gaan:
De kapper wast het haar van Otilia.
Otiolia was haar haar. (het haar van zichzelf).

Kijk bovenaan blz 134. 

Slide 14 - Tekstslide

terugkijken naar de les.
Wat heb je geleerd over grammatica?
Welke nieuwe woorden heb je geleerd?
Wat begrijp je nog niet goed?
Wat ging er vandaag wel goed?

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk voor 1 maart:
thema 5 klaar in het boek en op de computer. 
thema 5 B1 e-learning: extra grammatica thema 5 klaar. 

Slide 16 - Tekstslide

huiswerk 3-3-21:
thema 5 zelf nakijken. 
thema 5 op taalsterk.nl : extra grammatica. 
dictee woorden thema 5.5 t/m 5.12

Slide 17 - Tekstslide