Groene vormgeving en verkoop BB, Bloem lj3

Groene vormgeving en verkoop, Bloem leerjaar3
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Groene vormgeving en verkoop, Bloem leerjaar3

Slide 1 - Tekstslide

Les 1: Soorten winkels
 Aan het einde van deze les kun je 
  • Verschillende winkelvormen in de groene sector opnoemen. 
  • Uitleggen wat een winkelformule is. 
  • Kenmerken van winkelformules herkennen. 

Slide 2 - Tekstslide

Met een winkelvorm wordt bedoeld...
A
De vorm waarin de winkel is gebouwd.
B
De kleuren waarmee de winkel is vormgegeven.
C
De opzet voor de winkel in grote lijnen.

Slide 3 - Quizvraag

Noem een winkelvorm die je kent.

Slide 4 - Woordweb

Winkelvormen uit de groene sector zijn:
  • Boerderijwinkel
  • Markt
  • Speciaalzaak
  • Tuincentrum
  • Webshop

Op het plaatje hiernaast zie je een boerderijwinkel. 

Slide 5 - Tekstslide

Boerderijwinkel
Markt
Speciaalzaak
Tuincentrum
Webshop
Verkoopt maar een paar soorten producten die bij elkaar passen. 
Verkoopt van alles online, vaak in combinatie met een winkel. 
Verkoopt vlees, zuivel, groenten, fruit enz van eigen boerderij. 
Een grote winkel, vaak buiten het centrum. Verkoopt bomen, planten, tuingereedschap, tuinmeubelen enz. 
Producten zoals stoffen, vis, groenten en fruit, bloemen, brood, noten enz worden verkocht op een openbare plek in dorp of stad. 

Slide 6 - Sleepvraag

Met een winkelvorm wordt bedoeld...
A
De vorm waarin de winkel is gebouwd.
B
De kleuren waarmee de winkel is vormgegeven.
C
De opzet voor de winkel in grote lijnen.

Slide 7 - Quizvraag

Met een winkelformule wordt bedoeld
A
De inrichting, presentatie en huisstijl van de winkel.
B
De berekening van het aantal te verkopen producten.
C
De manier waarop de winkelier klanten naar binnen lokt.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het assortiment van het kruidvat?
A
Huishoudelijke artikelen
B
Speelgoed
C
Drogisterij artikelen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het assortiment van de Ici Paris?
A
Huishoudelijke artikelen
B
Speelgoed
C
Drogisterij artikelen

Slide 10 - Quizvraag

Waarin verschilt de sfeer tussen het Kruidvat en de Ici Paris volgens jou?

Slide 11 - Open vraag

Een groot bedrijf met veel winkelvestigingen noemen we:
A
Een doelgroep
B
Een winkelketen
C
Een winkelformule
D
Een imago

Slide 12 - Quizvraag

De winkel die je ziet is
A
Een zelfstandige winkel met een webshop
B
Een winkelketen met een webshop

Slide 13 - Quizvraag

Op het plaatje zie je de winkelvorm...
A
Speciaalzaak
B
Boerderijwinkel
C
Marktkraam

Slide 14 - Quizvraag

Dit is het logo van de winkelvorm
A
Speciaalzaak
B
Webshop
C
Marktkraam

Slide 15 - Quizvraag

Les 2: Een duurzaam assortiment.
Aan het einde van deze les kun je 
  • Uitleggen wat een assortiment is. 
  • Uitleggen wat duurzame producten zijn. 
  • Uitleggen wat duurzaam ondernemen is. 

Slide 16 - Tekstslide

Een productgroep is...
A
een groep producten die op elkaar lijken of bij elkaar horen.
B
alle producten bij elkaar die in een winkel verkocht worden.

Slide 17 - Quizvraag

Een productgroep is 
een groep producten die op elkaar lijken of bij elkaar horen. 
Bijvoorbeeld Bloemen, Groenten, Brood.

Slide 18 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een productgroep.

Slide 19 - Open vraag

Met een assortiment wordt bedoeld...
A
De manier waarop de producten in een winkel gesorteerd zijn.
B
Alle productgroepen die een winkelier bij elkaar verkoopt.

Slide 20 - Quizvraag

Alle productgroepen die een winkelier bij elkaar verkoopt wordt het assortiment genoemd. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze winkel heeft veel verschillende productgroepen. Je kunt er van alles en nog wat kopen zoals bijvoorbeeld de HEMA.
Deze winkel heeft zich gespecialiseerd in maar een paar productgroepen, bijvoorbeeld een bloemenspeciaalzaak. Je kunt er specifieke producten kopen. 
Breed assortiment
Smal assortiment

Slide 22 - Sleepvraag

Bij de productie van duurzame producten wordt er voorzichtig omgegaan met: 
  • De mens
  • Het milieu
  • De economie

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een duurzaam product?
A
Een plastic waterflesje
B
Een hervulbare dopper

Slide 24 - Quizvraag

Welk voorbeeld is het meest duurzaam?
A
Al je plastic verzamelen in een plastic afvalzak.
B
Je groenten weggooien in een biologisch afbreekbaar afvalzakje.

Slide 25 - Quizvraag

Een biologisch afbreekbaar product is minder slecht voor het milieu.

Slide 26 - Tekstslide

Een keurmerk
is een bewijs dat een product aan bepaalde eisen voldoet. 

Slide 27 - Tekstslide

Dit keurmerk staat voor
A
Duurzaam hout, geen schade aan het bos.
B
Biologische landbouw, het product voldoet aan de EU regels.
C
Kwaliteit potgrond en substraat, het product en schoon en van juiste kwaliteit.

Slide 28 - Quizvraag

Het FSC keurmerk staat voor
A
Duurzaam hout, geen schade aan het bos.
B
Biologische landbouw, het product voldoet aan de EU regels.
C
Kwaliteit potgrond en substraat, het product en schoon en van juiste kwaliteit.

Slide 29 - Quizvraag

Het RHP keurmerk staat voor
A
Duurzaam hout, geen schade aan het bos.
B
Biologische landbouw, het product voldoet aan de EU regels.
C
Kwaliteit potgrond en substraat, het product en schoon en van juiste kwaliteit.

Slide 30 - Quizvraag

Een ondernemer doet aan duurzaam ondernemen als hij of zij extra rekening houdt met mens, milieu en economie.

Slide 31 - Tekstslide

Wanneer is er sprake van duurzaam ondernemen?
A
Producten uit het buitenland inkopen.
B
Streekproducten inkopen.

Slide 32 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van duurzaam ondernemen?
A
Afval scheiden en recyclen.
B
Afval in één container verzamelen.

Slide 33 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van duurzaam ondernemen?
A
Kunststof potten voor opkweek gebruiken.
B
Biologisch afbreekbare potten voor opkweek gebruiken.

Slide 34 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van duurzaam ondernemen?
A
Biologisch geteelde producten gebruiken.
B
Zo goedkoop mogelijke producten gebruiken.

Slide 35 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van duurzaam ondernemen?
A
Een zo goedkoop mogelijk pand gebruiken.
B
Een geïsoleerd pand gebruiken.

Slide 36 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van duurzaam ondernemen?
A
Producten met een fairtrade keurmerk verkopen.
B
Producten zo goedkoop mogelijk verkopen.

Slide 37 - Quizvraag

Les 3: Genoeg voorraad. 
Aan het einde van deze les kun je 
  • Goede inkoopkanalen kiezen. 
  • Uitleggen wanneer je voor welk inkoopkanaal kiest. 
  • Producten bestellen.

Slide 38 - Tekstslide

Hoe vaak maak jij mee dat je in de winkel erachter komt dat een product is uitverkocht?
Heel vaak
Regelmatig
Soms
Nooit

Slide 39 - Poll

Om genoeg producten in de winkel te hebben liggen, moet een winkelier de producten inkopen. Dat kan via verschillende inkoopkanalen
  1. Bij de producenten zelf. 
  2. Op de veiling
  3. Bij een groothandel. 
  4. Op een beurs. 


Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Inkopen bij de producent.
Inkopen op de veiling.
Inkopen bij de groothandel.
Inkopen op een beurs.
Dit doet de winkelier met een breed assortiment wanneer er kleine hoeveelheden nodig zijn. 
Direct inkopen bij de kweker of fabrikant. 
Dit doet de winkelier met een smal assortiment.
Hier koopt de winkelier alleen bloemen of planten. Er worden grote hoeveelheden tegelijk besteld. 
De winkelier bezoekt hiervoor een evenement met stands van bedrijven en groothandels. Hier worden nieuwe producten aangeboden. 

Slide 42 - Sleepvraag

Wat wordt bedoeld met een 'Voorraad' in een winkel?
A
Dit zijn alleen de producten die in het magazijn liggen en die beschikbaar zijn voor verkoop.
B
Dit zijn alle producten in het magazijn èn in de winkel die beschikbaar zijn voor verkoop.

Slide 43 - Quizvraag

Minimumvoorraad
Maximumvoorraad
Omzetsnelheid
Besteleenheid
Dit geeft aan in welke hoeveelheden het product besteld kan worden, bijvoorbeeld per kilo, per dozijn (12st) of per doos (van bijv. 100 st).
Dit is het aantal producten dat de winkelier altijd op voorraad wil hebben. 
Dit is het aantal keren dat een product per dag, week of maand wordt verkocht.
Dit is het aantal producten dat de winkelier maximaal op voorraad wil hebben. 

Slide 44 - Sleepvraag

Les 4: Uitpakken en presenteren.
Aan het einde van deze les kun je 
  • Bloemen en planten in ontvangst nemen en uitpakken. 
  • Bloemen en planten verzorgen voordat je ze in de winkel zet. 
  • Producten uit de groene sector verkoopklaar maken. 

Slide 45 - Tekstslide

Les 5: In de winkel.
Aan het einde van deze les kun je 
  • Producten op een slimme manier in de winkel plaatsen. 
  • In de gaten houden of de producten er goed uitzien in de winkel. 
  • Producten in de winkel verzorgen. 

Slide 46 - Tekstslide

Les 6: Op de bloemenveiling.
Aan het einde van deze les kun je
Uitleggen hoe de bloemenveiling werkt. 

Slide 47 - Tekstslide

Les 7: Tussentijdse toets

Slide 48 - Tekstslide

Les 8: Artikelen presenteren in winkels.
Aan het einde van deze les kun je 
  • Vertellen wat de presentatieregels zijn voor artikelen op displays of in schappen. 
  • Een ontwerp maken voor een presentatie waarbij je rekening houdt met de doelgroep en de huisstijl. 
  • Verschillende presentatievormen benoemen. 
  • Groene producten presenteren op een tafel of in een etalage, waarbij je gebruik maakt vorm, kleur en textuur. 

Slide 49 - Tekstslide

Les 9: Decoraties maken van groene producten
Aan het einde van deze les kun je
  • Steektechnieken toepassen om een groene decoratie te maken in steekschuim. 
  • De korenschoof-bindtechniek gebruiken om een boeket samen te stellen.
  • Bloemwerk zoals een boeket ontwerpen en maken, waarbij je rekening houdt met de wensen van de klant. 
  • In je ontwerp rekening houden met compositie, kleur, vorm en textuur. 
  • Een lijst maken van benodigdheden voor een boeket of voor een decoratief bloemwerk. 

Slide 50 - Tekstslide

Les 10: Thema's en trends
Aan het einde van deze les kun je
  • Vertellen wat een trend is en hoe trends ontstaan. 
  • Werken met een thema als je een productpresentatie maakt. 
  • Uitleggen hoe je het beste gebruik kunt maken van kleur in productenpresentaties. 
  • Verschillende groene trends benoemen. 

Slide 51 - Tekstslide