2G2 - 12 feb - 30 seconds - woorden taalcompleet B1 - 3.1 en 3.7

Wat zijn dit?
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolISK

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Wat zijn dit?

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Huiswerk
  • Quiz
  • 30 seconds
  • 15 minuten lezen
  •  De faker

Slide 2 - Tekstslide

Wat was het huiswerk?

Slide 3 - Tekstslide

Wat was het huiswerk?
- Taalcompleet boek: 
maak opdracht 114, 115, 116, 117, 118, 119, 123

- Taalcompleet online: 
maak alle opdrachten van paragraaf 3.7

- Leer alle blauwe woorden van hoofdstuk 3

Slide 4 - Tekstslide

De quiz - wie wil de wisbordjes pakken?

Slide 5 - Tekstslide

De quiz
Wie wil de wisbordjes pakken en uitdelen?

Slide 6 - Tekstslide

Wie loopt
achteraan?
?
A
Het meisje met het gele shirt
B
De jongen met het blauwe shirt
C
Ik heb geen idee
D
Ik heb meer tijd nodig om na te denken

Slide 7 - Quizvraag

Vooraan - achteraan

Slide 8 - Tekstslide

Dit weekend heb ik 20 km gelopen. Ik was super moe.
A
Het viel mee.
B
Het viel tegen.
C
Het viel vies tegen.
D
Het viel echt mee.

Slide 9 - Quizvraag

meevallen 
  • als iets minder erg is, dan dat je van tevoren had gedacht;
  • het valt mee = ik dacht dat het moeilijk zou zijn, maar eigenlijk is het makkelijk.
  • Zin: Vandaag hebben we geen rekenen. Dat valt mee!
  • Zin: Ik dacht dat de toets niet zo moeilijk was en zou meevallen. Maar toch was het moeilijk.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide


A
De taart is mislukt.
B
De taart is gelukt.
C
De taart is compleet mislukt.
D
De taart is goed gelukt.

Slide 12 - Quizvraag

Mislukken

Ik wilde een Sponge Bob taart maken. Maar de taart is mislukt.


Slide 13 - Tekstslide

            
       De taart is mislukt





 
De taart is gelukt!


Slide 14 - Tekstslide

30 seconds

Slide 15 - Tekstslide

Spelregels
- We spelen in groepjes van 4 personen
- Jullie spelen twee tegen twee
- Ik maak de groepjes

Slide 16 - Tekstslide

Spelregels
-Je mag niet een woord op een kaartje aanwijzen
-Je mag niet naar letters verwijzen (Bijvoorbeeld: 'Het begint met de A')
-Je mag ook geen woord beschrijven waarnaar het klinkt of waarop het rijmt ('Het rijmt op huren')
-Je mag geen namen of woorden die op de kaartjes staan gebruiken ('Als de taart niet lukt, hoe noem je het dan?')

Slide 17 - Tekstslide

Spelregels: 30 seconds
Wat mag wel?

Werkwoord: omschrijven wat je doet. 'Ik praat met jou. Dan zijn we aan het....'

Zelfstandig naamwoord: omschrijven wat je ermee kunt doen of op welke plek je dit gebruikt.
'Je kan het vullen met water als je wilt schoonmaken.'

Slide 18 - Tekstslide

Spelregels: 30 seconds
Je speelt het spel in een tweetal. Je speelt tegen een ander tweetal. Je speelt het dus in groepjes van 4.

Eerst heeft tweetal 1  30 seconden de tijd om de woorden uit te leggen. 1 persoon van het tweetal mag een briefje pakken en het woord omschrijven. Als de ander het raadt, dan mag je nog een woord pakken. Zo ga je door tot de 30 seconden voorbij zijn. Dan mag het andere team 30 seconden. Daarna weer het eerste team. Tot de kaartjes op zijn. Welk team heeft de meeste kaartjes?

Slide 19 - Tekstslide

Ga op volgorde staan...
.... van het aantal maanden dat je in Nederland woont.

Slide 20 - Tekstslide

In jouw tweetal
Bespreek hoe je de woorden aan elkaar gaat omschrijven.

Bedenk een omschrijving die gaat over de betekenis van het woord. En niet over hoe je het woord schrijft (bijvoorbeeld de letters).

(Zie volgende slide)
timer
8:00

Slide 21 - Tekstslide

Bespreek de woorden
timer
8:00

Slide 22 - Tekstslide

30 seconds: aan de slag!
timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide

timer
15:00
Stil lezen

Slide 24 - Tekstslide

De faker

Slide 25 - Tekstslide

Post-it
Wat ga je in de vakantie doen om je Nederlands te oefenen?
Je kan oefenen met:

Lezen
Schrijven
Luisteren
Spreken

Slide 26 - Tekstslide