Verhaalanalyse

Laagland - module 3.1
Waarom verhalen? 

Verhalen lezen vanuit een verteltechnische benadering. De kern van deze benadering bestaat uit vier vragen die je bij iedere verhalende tekst kunt stellen:
waarover wordt verteld? (de geschiedenis);
hoe wordt verteld? (het verhaal);
wie vertelt? (de verteller);
wie neemt waar? (focalisatie).


1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Laagland - module 3.1
Waarom verhalen? 

Verhalen lezen vanuit een verteltechnische benadering. De kern van deze benadering bestaat uit vier vragen die je bij iedere verhalende tekst kunt stellen:
waarover wordt verteld? (de geschiedenis);
hoe wordt verteld? (het verhaal);
wie vertelt? (de verteller);
wie neemt waar? (focalisatie).


Slide 1 - Tekstslide

Wanneer is iets een verhaal? 
Te koop: 
Babyschoentjes, nooit gedragen. 

Slide 2 - Tekstslide

Waarom lezen we verhalen?

Slide 3 - Woordweb

We lezen verhalen om...
  • ons te ontspannen en te vermaken
  • het leven op een of andere manier betekenis te geven.

Slide 4 - Tekstslide

Verhalen helpen ons... 
  • bij de vorming van je individuele identiteit en bij onze identiteit als sociale wezens. 
  • Verhalende teksten geven  lezers het gevoel inzicht te krijgen over hoe mensen in elkaar steken en met elkaar omgaan. 

Slide 5 - Tekstslide

Een verhalende tekst...
  • Kent drie cruciale begrippen: verteller, verhaal en geschiedenis. 
  • in een verhalende tekst is er een verteller die een verhaal vertelt, de inhoud van dat verhaal is een geschiedenis waarin personages handelingen verrichten
  • Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee functies: de verteller met de vertelfunctie en de handelingsfunctie van de personages.

Slide 6 - Tekstslide

3.2 Geschiedenis: waarover wordt verteld? 
  • De geschiedenis (ook: fabel, story) is de reeks samenhangende gebeurtenissen die wordt verteld. 
  • De samenhang ontstaat doordat gebeurtenissen chronologisch (in tijd) op elkaar volgen en logisch (causaal: oorzaak-gevolg) met elkaar te verbinden zijn. 
  • Een geschiedenis wordt bepaald door de handelingsfunctie: personages verrichten handelingen (of juist niet).

Slide 7 - Tekstslide

Fabel versus sujet 
Sujet - een samenvatting in de (tijds)volgorde zoals die in de tekst staat. 

Fabel - een samenvatting waarbij de lezer de chronologische volgorde reconstrueert 

Slide 8 - Tekstslide

We vinden iets van personages... 
  • Je kunt als lezer personages psychologisch benaderen. Je vindt wat een personage doet of nalaat dan verklaarbaar, aannemelijk, logisch of vreemd en onbegrijpelijk. 
  • Je kunt personages ook vanuit maatschappelijke normen (je moet eerlijk zijn) en waarden (trouw) benaderen.
  

Slide 9 - Tekstslide

Kun jij je een personage herinneren dat je niet leuk vond? Waar lag dat aan?

Slide 10 - Open vraag

Rollen van personages
  1.  de hoofdpersoon is het belangrijkste personage dat betrokken is bij de belangrijkste gebeurtenissen 
  2. en de hoofdpersoon streeft  een doel na. Bij het al of niet bereiken van het doel zijn er 
  3. helpers en 
  4. tegenstanders.
De gebeurtenissen vinden plaats in een bepaalde setting: ruimte en tijd.


Slide 11 - Tekstslide

Welke tegenstanders en helpers zijn er bij Assepoester?

Slide 12 - Open vraag

Welke tegenstanders en helpers zijn er bij Sneeuwwitje?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Hoofdpersonen in verhalende teksten hebben een doel.

Wat is in deze strip (ook een verhalende tekst!) het doel van Guust?

Slide 15 - Open vraag

Hoofdpersonen krijgen bij het streven naar hun doel te maken met helpers en tegenstanders.

Wie of wat vervullen de rol van helper(s) en tegenstander(s) in de Guust Flaterstrip?

Slide 16 - Open vraag

Deze complete strip bestaat uit zes plaatjes. Stel dat er een zevende plaatje zou zijn met daarop een duidelijke reactie van Kwabbernoot, de collega van Guust. Bedenk wat er volgens jullie op dat plaatje te zien zou zijn.

Slide 17 - Open vraag

Het examen 
De titel "Het examen" verwijst naar het tekenexamen om meestertekenaar te worden, dat de kandidaat af moet leggen. Dat examen behelst het tekenen van de val van een ter dood veroordeelde van een toren. Als de kandidaat faalt, wordt hij zelf ter dood gebracht.


Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag! 
Maak de opdrachten over 'Het examen' van paragraaf 3.2 

Slide 19 - Tekstslide

Vragen over het huiswerk?

Slide 20 - Open vraag

Programma
Opdrachten paragraaf 3.1 t/m 3.3 
Lezen in je leesboek (bedenk ook wat je standpunt wordt!) 

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag 
Maak de opdrachten van paragraaf 3.2 
Klaar? Lees de theorie van paragraaf 3.3 

Slide 22 - Tekstslide

Hoe wordt verteld? 
Motieven 

Slide 23 - Tekstslide