3h Engelse werkwoorden en homofone werkwoorden

Engelse werkwoorden 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Engelse werkwoorden 

Slide 1 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
infinitief
stam
tt
vt
vd
werken
werk

ik werk
jij werkt
ik werkte
jij werkte
ik heb gewerkt
mailen
mail
ik mail
jij mailt
ik mailde
jij mailde
ik heb gemaild
daten
date

Slide 3 - Tekstslide

Spelling 

Slide 4 - Tekstslide

Programma
Kennis Spelling par 10: Engelse werkwoorden ophalen
Opdracht 1 t/m 4 nakijken

Theorie Spelling par 11: Homofone werkwoordsvormen
Zelfstandig werken
Wedstrijdje werkwoordspellen; prijs voor de winnaar






Slide 5 - Tekstslide

Weet je het nog?
Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 6 - Quizvraag

Waarop moet je extra letten bij de spelling van Engelse werkwoorden?

Slide 7 - Open vraag

spelling engelse werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

(Engelse werkwoorden)
Hij (managen-vt)
A
managede
B
managete
C
managde
D
managte

Slide 9 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 10 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 11 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij heeft (barbecueën-vt)
A
gebarbecuet
B
gebarbecued
C
gebarbecuen
D
gebarbecuedt

Slide 12 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 13 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 14 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.

Slide 15 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd
C
gevolleybalt
D
gevolleyballt

Slide 16 - Quizvraag

Nakijken 
opdracht 1 t/m 4 (254-255)

Slide 17 - Tekstslide

Wie maakt gebruik van de spellingcontrole van Word voor een goede werkwoordspelling?

Slide 18 - Tekstslide

Homofone werkwoordsvormen
Op de meeste dagen gebeurt/gebeurd er niks bijzonders op school, maar vandaag is er toch iets bijzonders gebeurt/gebeurd.

Homo betekent gelijk; 
foon betekent klank 
Sommige werkwoorden klinken hetzelfde/gelijk, maar je spelt ze anders

vind + vindt; gelooft + geloofd; rusten + rustten; vergrootte + vergrote

Slide 19 - Tekstslide

Schrijf in 1 minuut zo veel mogelijk homofone werkwoorden op je blad
timer
1:00
Homofone
werkwoorden

Slide 20 - Woordweb

Programma
Spelling par 11: homofone werkwoordsvormen
Opdracht 3  en 4 nakijken

Zelfstandig werken: opdracht 6 en 7 maken + nakijken
Wedstrijdje werkwoordspellen; prijs voor de winnaar






Slide 21 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak van Spelling paragraaf 11 opdracht 6 en 7 (blz. 258-259)
Over 10 minuten bespreken


timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Wedstrijd werkwoordspelling
Socrative;
gebruik je 
eigen naam

Lees de zin en spel 
het werkwoord correct
>>>Prijsje voor de winnaar<<<

Slide 23 - Tekstslide

Ik snap hoe je de Engelse werkwoorden schrijft
A
Ja
B
Ja, maar ik wil nog wat extra instructie
C
Nee, ik snap er nog niet veel van.

Slide 24 - Quizvraag