H3 Herhaling komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma

H3 Herhaling komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 Herhaling komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma

Slide 1 - Tekstslide

Lees de theorie blz. 252
Par. 6 Spelling - komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma

Slide 2 - Tekstslide

Verlengde instructie: Komma
  • Gebruik je voor of na een aanspreking: 
    Jessica, kun je die som even op het bord schrijven?
  • Gebruik je bij opsommingen (maar niet voor en): 
    - Ik ga morgen naar Rotterdam, Den Haag en Leiden. 
  • Gebruik je tussen twee persoonsvormen:
    - Als onze hond naar de dierenarts moet, krijgt hij altijd eerst een snoepje.

Slide 3 - Tekstslide

Verlengde instructie: Komma
  • Gebruik je voor en achter een bijstelling:
    - Ik wil graag op stedentrip naar Berlijn, de hoofdstad van Duitsland, omdat mij dat een mooie stad lijkt. 
  • Gebruik je tussen een hoofdzin en bijzin, als de delen te lang zijn:
    - Ik heb een onvoldoende gehaald voor de toets, omdat ik niet zo goed geleerd heb de afgelopen weken. 
Tip
Vóór voegwoorden als hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en terwijl kan meestal het best een komma worden geplaatst.


Slide 4 - Tekstslide

Verlengde instructie: Dubbele punt
  • Een citaat (directe rede):
    - De meester zei: 'Rekenen en taal zijn de belangrijkste vakken op de basisschool.'
  • Een gedachte: Ik dacht: wat is Nederlands toch moeilijk af en toe.
  • Een opsomming mét aankondiging: Ik heb vanmiddag de volgende vakken: rekenen, taal, aardrijkskunde en muziek.
  • Een uitleg of toelichting: (leesteken i.p.v. 'want' of 'namelijk')
    - Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.                      -  Mia komt niet naar school vandaag: ze is ziek.

Slide 5 - Tekstslide

Verlengde instructie: Aanhalingsteken
  • Gebruik je bij citaten (de letterlijke woorden die iemand zegt):
    - Jan zegt: 'Ik woon al mijn hele leven in Amsterdam.'                                                                                      - Jan dacht: Ik wil nooit meer weg uit Amsterdam.                                                                                              - 'Ik woon al mijn hele leven in Amsterdam' , zei Jan.                                                                                        - ' Het mooiste deel van Amsterdam,' sprak hij bewonderend, 'is de grachtengordel'.                      - 'Ga je mee naar Amsterdam?'  vroeg Jan.                             
  • Gebruik je als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: 
    Hoe schrijf je het woord 'onmiddellijk'?
  • Gebruik je als het woord of de woordgroep op een bepaalde manier gebruikt wordt (bijvoorbeeld spottend): 
    - Toen de klas te laat kwam, zei de leraar dat we weer 'lekker op tijd' waren. 

Slide 6 - Tekstslide

Verlengde instructie: Puntkomma
  • Gebruik je tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen:
    - Ik kom iets later; ik sta namelijk nog in de file.
  • Gebruik je na een woord of woordgroep in een opsomming die onder elkaar staat. De laatste krijgt een punt. Voorbeeld op volgende dia

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Verschil dubbele punt en puntkomma

Door de aankondigingsfunctie van de dubbele punt hoeft de tweede deelzin geen zelfstandige zin te zijn. Na een puntkomma moet in principe wel een volledige zin volgen, met een persoonsvorm.

Slide 9 - Tekstslide

Lees de zin:
Wat is fout en hoe moet het wel?
A
Bruid brult ja, ik wil, in achtbaan.
B
Bruid brult ja ik wil, in achtbaan.
C
Bruid brult 'ja, ik wil' in achtbaan.
D
Bruid brult: 'Ja, ik wil', in achtbaan.

Slide 10 - Quizvraag

Lees de zin: wat is fout en hoe moet het wel?
A
SCP: 'Vrouwen willen niet langer werken'.
B
SCP: 'Vrouwen willen niet, langer werken.
C
SCP: Vrouwen willen niet 'langer' werken.
D
SCP: 'vrouwen willen, niet langer werken.

Slide 11 - Quizvraag

Lees de zin: wat is fout en hoe moet het wel?
A
Win 'een jaar gratis autorijden' in winkelcentrum Sterrenburg.
B
Win 'een jaar' gratis autorijden in winkelcentrum Sterrenburg.
C
Win een jaar gratis autorijden in 'winkelcentrum Sterrenburg'.
D
Win een jaar 'gratis autorijden' in winkelcentrum Sterrenburg

Slide 12 - Quizvraag

Lees de zin: wat is fout en hoe moet het wel?
A
'Ik hou, van je pik'.
B
'Ik', hou van je pik.
C
Ik hou van, je pik
D
'Ik hou van je, pik'.

Slide 13 - Quizvraag

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens en dubbele punt
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 14 - Quizvraag

(Leestekens en spaties)
De minister ........
A
zei: ' Ik wacht af. "
B
zei: "Ik wacht af."
C
zei:" Ik wacht af."

Slide 15 - Quizvraag

Welke leestekens moet je gebruiken?
Het brugklaskamp ging naar het mooie winderige Texel
A
Punt
B
Komma
C
Uitroepteken
D
Vraagteken

Slide 16 - Quizvraag

"Waarmee kan ik u helpen?", vroeg de medewerkster.
A
leestekens zijn goed geschreven
B
leestekens zijn fout geschreven

Slide 17 - Quizvraag

De man fluisterde: "Ik kan niet meer".
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven

Slide 18 - Quizvraag

Een komma gebruik je....
A
Na een voegwoord
B
Voor een voegwoord

Slide 19 - Quizvraag

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens zijn goed geschreven
B
leestekens zijn fout geschreven

Slide 20 - Quizvraag

Wat geeft een komma aan?
A
Om iets aan te kondigen
B
Om een zin te eindigen
C
Rust aan te geven
D
Om een zin te starten

Slide 21 - Quizvraag

Als je nog vragen hebt, kun je die straks aan mij stellen.

A
De leestekens kloppen
B
De leestekens kloppen niet

Slide 22 - Quizvraag

Een komma zet je..
A
tussen twee persoonsvormen
B
voor twee persoonsvormen

Slide 23 - Quizvraag

Ik vind dit een leuk boek, omdat: ik me herken in de hoofdpersoon.
A
Leestekens zijn onjuist gebruikt
B
Leestekens zijn juist gebruikt

Slide 24 - Quizvraag

Wanneer gebruik je
een dubbele punt?

Slide 25 - Woordweb

De dubbele punt.

Na een dubbele punt ...

A
komt er een zin die een toelichting geeft op het voorafgaande
B
komt er een argumentatie om je gelijk te halen
C
komt er een opsomming
D
komt na een voegwoord

Slide 26 - Quizvraag

Je gebruikt geen dubbele punt voor....
A
een opsomming
B
een uitleg
C
een aankondiging
D
een verbindingswoord

Slide 27 - Quizvraag

Verbeter:
De jongen riep: "pas op met oversteken hoor!"

Slide 28 - Open vraag

In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
A
Alle leestekens staan goed
B
Niet alle leestekens staan goed

Slide 29 - Quizvraag

Verbeter:
In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.

Slide 30 - Open vraag

Moeder vroeg: "Wil je Lays chips, beschuit en Red Bull als ontbijt?"
A
Hoofdletters en leestekens kloppen
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet

Slide 31 - Quizvraag

We oefenen met de volgende leestekens: komma, punt, vraagteken en uitroepteken.
A
Goed geschreven
B
Fout geschreven

Slide 32 - Quizvraag

Wanneer gebruik je
aanhalingstekens?

Slide 33 - Woordweb

Aanhalingstekens of niet?
Joep zei dat hij moe was
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 34 - Quizvraag

Aanhalingsteken of niet?
Maria denkt: ik wil daar ook graag bij zijn.
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 35 - Quizvraag

In welke zin is het aanhalingsteken goed geplaatst?
A
"Ik liep naar buiten" en riep: Iedereen moet komen.
B
Ik liep naar buiten en riep":Iedereen moet komen".
C
Ik liep naar buiten en riep: "Iedereen moet komen."
D
Ik liep naar buiten en riep: "Iedereen moet komen".

Slide 36 - Quizvraag

tekstvormen
dubbele punt
Aanhalingstekens
Komma
puntkomma
om aan te geven dat je het woord en niet de betekenis van het woord bedoelt.
Voor een voegwoord als 'maar', 'omdat', 'want' en 'daarom'.
Voor een opsomming die aangekondigd is
Tussen twee zinnen die bij elkaar horen.
Voor een citaat.
Om aan te geven dat iets gezegd wordt.

Slide 37 - Sleepvraag

Youp van 't Hek zei: "Omdat u te laat bent, kunt u weer gaan."
A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 38 - Quizvraag

Moeder vroeg: "Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?"
A
Hoofdletters en leestekens kloppen
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet

Slide 39 - Quizvraag

Geef ’n ander woord voor leestekens.
A
puntjes op de i
B
accenten
C
symbolen
D
interpunctie

Slide 40 - Quizvraag