12.5-1 Als het mis gaat 5H 2021

H12: Gezondheid
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H12: Gezondheid

Slide 1 - Tekstslide

H12 Gezondheid
12.1-1 Voorkomen is beter dan genezen (huid/ slijmvliezen)
12.2 Eigen afweer en antibiotica
12.3-1 Specifieke afweer deel 1
12.3-2 Specifieke afweer deel 2
12.4 Bloedgroepen
12.5 Als het misgaat (kanker/ virussen/ allergiën)
12.1-2 Bescherming bij planten

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 12.5 Als het mis gaat

Slide 3 - Tekstslide

Doel en begrippen 12.5
Je leert de bouw en werking van virussen kennen en hoe kanker, allergische reacties en auto-immuunziekten ontstaan

risico-factoren kanker, screenen, 




Slide 4 - Tekstslide

Risicofactoren kanker
Kanker ontstaat als als cellen onterecht te veel gaan delen.
Het kan toevallig ontstaan door fouten (mutaties) bij het verdubbelen van DNA als voorbereiding op een celdeling

Risicofactoren als roken, straling, bepaalde chemicaliën en bepaalde virussen vergroten de kans op mutaties en dus op kanker.

Slide 5 - Tekstslide

Screenen
In Nederland wordt bevolkingsonderzoek uitgevoerd om veel voorkomende vormen van kanker vroegtijdig op te sporen.


Bijvoorbeeld: uitstrijkje voor baarmoederhalskanker (vrouwen 30-60), mammografie voor borstkanker (vrouwen 50-75), darmkanker (55-75 jaar).

Slide 6 - Tekstslide

Uitzaaiïng
Zodra een tumorcel via bloed of lymfe naar een ander orgaan gaat spreek je over een uitzaaiïng.

Slide 7 - Tekstslide

Controle celdeling
De normale celdeling staat onder controle van regelgenen. Die regelgenen coderen voor regel-eiwitten.

Eiwitten die de celdeling stimuleren
-> proto-oncogenen
Eiwitten die de celdeling remmen
-> tumorsuppressorgenen

Slide 8 - Tekstslide

Controle celdeling
Mutaties in die regelgenen kunnen zorgen voor een ongecontroleerde celgroei: tumor.

proto-oncogenen wordt oncogen en stimuleert de celdeling te veel
tumor-suppressorgen maakt niet werkend eiwit en remt de celdeling niet meer.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Epigenetica
Epigenetica is de tak van de Biologie die onderzoekt wat de invloed is op de eigenschappen van een mens van stoffen in de cel die aan het DNA vastgekoppeld zitten.
Dit is dus niet de volgorde van de basen in het DNA maar stoffen om het DNA heen/ aan het DNA vast.

Slide 11 - Tekstslide

Epigenetica
Die stoffen die aan het DNA vast zitten beinvloeden de mate van spiralisatie van het DNA.
Als DNA sterk gespiraliseerd is kan het niet worden afgelezen -> genen in dat stuk van het chromosoom zijn inactief.
Als DNA gedespiraliseerd is kan het wel afgelezen worden-> eiwitten kunnen worden gemaakt.

Slide 12 - Tekstslide

Epigenetica
Als het de activiteit van de proto-oncogenen of de tumorsupporessorgenen beinvloed kan die een verhoogde kans op kanker geven.

Slide 13 - Tekstslide

Epigenetica
Die stoffen kunnen worden beinvloed door leefstijl, zelf de leefstijl van je ouders. Ook leefomgeving, voeding en de hoeveelheid stress kunnen die stoffen beinvloeden en dus de genactiviteit beinvloeden.

Slide 14 - Tekstslide

Epigenetica
Veel methylgroepen op een DNA fragment laten het fragment spiraliseren, veel acetylgroepen laten het fragment juist ontrollen. Medicijnen die methyl-of acetylgroepen verwijderen beïnvloeden de regelgenen. 
Wil je bij oncogenen de methylgroepen of de acetylgroepen verwijderen? En bij tumorsuppressorgenen?

Slide 15 - Tekstslide

Virussen

Slide 16 - Tekstslide

Virussen
Virussen bevatten RNA of DNA.
Dit wordt in de gastheercellen gebracht (infectie).
Met behulp van transciptie en translatie door de gastheer worden nieuwe virusdeeltjes gemaakt.
De gastheercel gaat kapot en de nieuwe virussen gaan op zoek naar nieuwe gastheercellen.

Slide 17 - Tekstslide

Virussen
Virussen bevatten RNA of DNA.
Dit wordt in de gastheercellen gebracht (infectie).
Met behulp van transciptie en translatie door de gastheer worden nieuwe virusdeeltjes gemaakt.
De gastheercel gaat kapot en de nieuwe virussen gaan op zoek naar nieuwe gastheercellen.

Slide 18 - Tekstslide

Virussen
Eiwitten op de buitenkant van een virus bepalen aan welk type cellen ze graag hechten.

Slide 19 - Tekstslide

Virussen

Slide 20 - Tekstslide

Virussen

Slide 21 - Tekstslide

Astma

Veel astmapatiënten zijn overgevoelig voor bepaalde antigenen die bij inademing in de bronchiën komen en daar een allergische reactie veroorzaken. Zo een astma-aanval wordt gekenmerkt door benauwdheid en kortademigheid, veroorzaakt door een krampachtig samentrekken van spieren in de wand van de bronchiën.
De antigenen brengen in bepaalde cellen in de slijmlaag van de luchtwegen de productie van een antistof type Ig-E op gang. Deze antistof sensibiliseert in de wand van de bronchiën mestcellen, die reageren door bepaalde stoffen af te geven. Deze stoffen veroorzaken, onder andere via het zenuwstelsel, het optreden van spiercontracties in de wand van de luchtpijpvertakkingen.
2p − Hoort de productie van Ig-E tot de aspecifieke en/of tot de specifieke afweer?
− Welke cellen produceren deze antistof?

Slide 22 - Tekstslide

Papegaaienziekte wordt door een bacterie veroorzaakt. Papegaaien en andere vogels kunnen de ziekte op mensen overbrengen via besmette deeltjes in de lucht. Als iemand die inademt, kunnen de bacteriën via de longen in het bloed terechtkomen. De ziekte geeft soms alleen griepachtige verschijnselen, maar kan ook zeer ernstig zijn.
Na infectie worden antistoffen gemaakt.
Waar bevinden de antistoffen tegen papegaaienziekte zich dan?
A
alleen in de lymfe
B
alleen in de weefselvloeistof
C
alleen in het bloedplasma
D
zowel in de lymfe, als in de weefselvloeistof, als in het bloedplasma

Slide 23 - Quizvraag

De tiendoornstekelbaars

Is die hoeveelheid antistof in het bloed van de tiendoorns op dag 8 groter dan, kleiner dan of gelijk aan de hoeveelheid op dag 3?
A
kleiner dan
B
gelijk aan
C
groter dan

Slide 24 - Quizvraag

Kinderen in Nederland worden ingeënt tegen Hib als ze 2, 3, 4 en 11 maanden oud zijn. Dat gebeurt samen met de zogenaamde DKTP-inenting. Hierdoor wordt tegelijkertijd immuniteit opgebouwd tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio en Hib-ziekten.

Worden bij zo’n DKTP-Hib-vaccinatie antigenen in het lichaam gebracht? Zo ja, hoeveel verschillende soorten?
A
ja, één soort
B
ja, meerdere soorten
C
nee

Slide 25 - Quizvraag

De tijd na de vaccinatie is in het diagram van afbeelding 15 verdeeld in de perioden 1 tot en met 4.
In welke van deze perioden treedt gebeurtenis D uit afbeelding 14 vooral op?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 26 - Quizvraag

HUISWERK
Maak de opdrachten 
12.5: 3, 4 en 6 t/m 8


Slide 27 - Tekstslide