In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
De Kledingboutique
Klas 4
Economie
Hoofdstuk 1.3
Slide 1 - Tekstslide
De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?
Slide 2 - Open vraag
Introductie
Een winkelier zal vooral geïnteresseerd zijn in de nettowinst. Deze bereken je door de kosten van de brutowinst af te halen. Een winkelier heeft diverse bedrijfskosten.
In deze paragraaf leer je over bedrijfskosten en de nettowinst.
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan verschillende bedrijfskosten noemen en onderverdelen.
Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen.
Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen.
Slide 4 - Tekstslide
Kosten
Wanneer je een eigen bedrijf hebt wil je natuurlijk winst maken. Dit is alleen niet vanzelfsprekend!
Als je kosten groter zijn dan je opbrengsten maak je zelfs verlies.
Slide 5 - Tekstslide
Bedrijfskosten
Bedrijfskosten zijn kosten die de onderneming maakt en die aan klanten worden doorberekend in de verkoopprijs.
Wie kan voorbeelden verzinnen?
Slide 6 - Tekstslide
Bedrijfskosten
Slide 7 - Tekstslide
Kostprijs
Kostprijs = de kosten die gemaakt zijn om het product te maken. Bestaande uit vaste en variabele kosten.
Variabele kosten:De kosten die omhooggaan als het drukker wordt in een bedrijf (meer loonkosten, meer inkoopkosten).
Vaste kosten: De kosten die onafhankelijk zijn van de bedrijfsdrukte (huur).
De kostprijs is nodig om uit te kunnen rekenen wat je verkoopprijs incl. btw wordt, ofwel de consumentenprijs
Slide 8 - Tekstslide
Een cafetaria: gaat om vaste of een variabele kosten
Vaste kosten
Variabele kosten
servetten
plastic bakjes voor friet
Huur
afschrijvingskosten van de inventaris
Ingredienten
Slide 9 - Sleepvraag
Vaste en Variabele kosten
Slide 10 - Tekstslide
Afschrijving
Afschrijving = jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen (bestelauto/ kassa/ gereedschap)
De kosten van de waardevermindering zijn afschrijvingskosten
Slide 11 - Tekstslide
Afschrijvingskosten
Bij afschrijven zijn 3 gegevens belangrijk:
aanschafwaarde
levensduur
restwaarde
Slide 12 - Tekstslide
Afschrijving:
De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen
Afschrijving per jaar =
aanschafwaarde -restwaarde
aantal gebruiksjaren
Afschrijving per maand =
aanschafwaarde -restwaarde
aantal gebruiksmaanden
Slide 13 - Tekstslide
Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering
Slide 14 - Quizvraag
Christine koopt voor € 18.960 een nieuwe bedrijfswagen die ze 4 jaar wil gebruiken. Na 4 jaar kan ze de bedrijfswagen nog verkopen voor €2000 Bereken de afschrijving per jaar.
Slide 15 - Open vraag
Nettowinst
Een positief of negatief bedrijfsresultaat.
Als de bedrijfskosten van de brutowinst zijn afgetrokken, blijft er meestal nog wel een bedrag over. Dat is de nettowinst.
De nettowinst is voor de eigenaar van het bedrijf.
Slide 16 - Tekstslide
Voorbeeld
Onze omzet appelgebakjes was € 400,-.
De inkoopwaarde was € 200,- -
Brutowinst. € 200.
Ik had nog aan kosten hulp € 30,-, verpakkingen € 10,- kraamkosten € 10,-
Totale bedrijfskosten zijn dan € 50,-
Nettowinst € 150,-
Slide 17 - Tekstslide
Omzet
____________________ -
____________________ -
Netto winst
Bruto winst
Inkoopwaarde
Bedrijfskosten
Afschrijving
Huurkosten
Slide 18 - Sleepvraag
Kostprijs per product
Hoe meer producten er worden verkocht, hoe lager de kostprijs per product. De vaste kosten kunnen dan over meer producten worden verdeeld.
Kostprijs per product = alle productiekosten : aantal producten
Slide 19 - Tekstslide
De vaste kosten zijn in een jaar € 6.500.000, de variabele kosten € 1.000.000. De jaarproductie is 1,5 miljoen telefoonhoesjes. Wat is de kostprijs per hoesje?