Les 8 paragraaf 4 rekenen met snelheid
1 / 21
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Mark wil om 9.15 uur op zijn werk zijn.
Zijn reistijd is 40 minuten.
Hoe laat moet Mark uit huis vertrekken?
Zijn reistijd is 40 minuten.
Hoe laat moet Mark uit huis vertrekken?
A
8.45 uur
B
8.35 uur
C
9.55 uur
D
8.25 uur
Slide 2 - Quizvraag
Een film begint om 19.20 uur en duurt 1 uur en 22 minuten.
Hoe laat is de film afgelopen?
Hoe laat is de film afgelopen?
A
20.44 uur
B
20.52 uur
C
19.44 uur
D
20.54 uur
Slide 3 - Quizvraag
Kees begint om 8.30 op school. Hij is om 14.00 uur vrij, hoe lang is Kees op school geweest?
A
4 uur en 30 minuten
B
6 uur en 30 minuten
C
5 uur
D
5 uur en 30 minuten
Slide 4 - Quizvraag
Hoeveel dagen heeft een schrikkeljaar?
Slide 5 - Open vraag
Hoeveel weken is 1 kwartaal?
Slide 6 - Open vraag
Hoeveel jaar is 1 eeuw?
Slide 7 - Open vraag
Bij de Jamin is 150 gram snoep €2,75.
Bij de snoepwinkel in de stad betaal ik voor 300 gram snoep €5,00.
Welke winkel is goedkoper?
Bij de snoepwinkel in de stad betaal ik voor 300 gram snoep €5,00.
Welke winkel is goedkoper?
A
de Jamin
B
de snoepwinkel in de stad
Slide 8 - Quizvraag
Emma moet in de supermarkt een bedrag afrekenen van €33,23.
Ze wil graag contant betalen.
Hoeveel moet Emma dan betalen?
Ze wil graag contant betalen.
Hoeveel moet Emma dan betalen?
A
€33,20
B
€33,25
Slide 9 - Quizvraag
Als ik snelheid wil weten in m/s, wat ga ik dan uitrekenen?
A
afstand : tijd
B
tijd : afstand
C
snelheid : tijd
D
afstand : snelheid
