Hoofdstuk 2 health Formative test

Formative test chapter 2
Health 


 stepping stones 7th edition
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Formative test chapter 2
Health 


 stepping stones 7th edition

Slide 1 - Tekstslide

Instructions
Deze oefentoets bestaat uit vier onderdelen:
Deel 1: past continuous & past simple
Deel 2: Modals
Deel 3: stones
Deel 4: vocabulary


Slide 2 - Tekstslide

Deel 1
The past continuous vs the past simple.
Kies de juiste vormen van deze twee tijden in de volgende vragen.
Let op de lange en korte activiteit in het verleden.

Slide 3 - Tekstslide

We ____(sit) at the breakfast table when the doorbell ___(ring)
A
were sitting - rang
B
was sitting - rang
C
sat - were ringing
D
sat - was ringing

Slide 4 - Quizvraag

He ___(meet) a lot of people while he ____(work) in California.
A
was meeting - worked
B
were meeting - worked
C
met - was working
D
met - were working

Slide 5 - Quizvraag

When they ____(leave) the museum, the sun ____(shine).
A
was leaving - shone
B
were leaving - shone
C
left - was shining
D
left - were shining

Slide 6 - Quizvraag

When I ____(search) for my bus pass, the bus already ____(drive) off.
A
was searching - drived
B
searched - was driving
C
were searching - drove
D
searched - was driving

Slide 7 - Quizvraag

The students ___(play) cards when the teacher ___(come) in.
A
was playing - came
B
were playing - came
C
played - was coming
D
played - were coming

Slide 8 - Quizvraag

While the children ____(sleep), their parents ____(watch) TV.
A
slept - watched
B
were sleeping - were watching
C
slept - were watching
D
were sleeping - watched

Slide 9 - Quizvraag

Deel 2 
Maak de volgende vragen over Modals ( hulp werkwoorden)

Slide 10 - Tekstslide

Choose the right modal:
I'm off to bed. I .............. get up very early tomorrow.
A
have to
B
should
C
doesn't have to
D
shouldn't

Slide 11 - Quizvraag

Welke modal gebruik je als je een advies wil geven?
A
have to
B
should
C
must
D
can

Slide 12 - Quizvraag

Choose the right modal:
You have a terrible cough; you .........stop smoking.
A
have to
B
should
C
don't have to
D
shouldn't

Slide 13 - Quizvraag

Modals: Can you speak up? I ______ hear you.
A
must
B
can't
C
shouldn't
D
can

Slide 14 - Quizvraag

Select the correct modal:
Grandma, ......... you pass me the sugar, please?
A
Can
B
Could
C
Should
D
Must

Slide 15 - Quizvraag

Which modal verb?
I_____ be home late

A
shouldn't
B
mustn't
C
must
D
ought to

Slide 16 - Quizvraag

Welke modal gebruik je als iets MOET (geen keuze)?
A
have to
B
should
C
must
D
could

Slide 17 - Quizvraag

Deel 3
Stones

Geef de juiste Engelse stones zin voor elke situatie.

Slide 18 - Tekstslide

Hoe vraag je aan iemand hoe het met diegene gaat?
A
How are you doing?
B
I am fine, thank you
C
I feel much better now.
D
How are you feeling today?

Slide 19 - Quizvraag

Hoe zeg je dat je in het park aan het hardlopen was toen je je enkel verstuikte?
A
I was running in the park when I sprained my ankle.
B
I was running in the park when I scratched my ankle.
C
I was running in the park when I bumped my ankle.
D
I was running in the park when I burnt my ankle.

Slide 20 - Quizvraag

Zeg dat je last hebt van een verschrikkelijke hoofdpijn.
A
I have a very hard headache.
B
I habe a very hard stomach ache.
C
I have a bad headache.
D
I have a terrible stomach ache.

Slide 21 - Quizvraag

Hoe zeg je dat de dokter je heeft onderzocht maar niks kon vinden.
A
The doctor undersearched me, but he can't find anything.
B
The doctor examined me, but he couldn't find anything.
C
The doctor undersearched me, but he couldn't find anything.
D
The doctor examined me, but he shouldn't find anything.

Slide 22 - Quizvraag

Vraag aan iemand wat diegene aan het doen was toen het ongeluk gebeurde?
A
What was going on when the accident happened?
B
What were you doing when the accident happened?
C
What was you doing when the accident happened?
D
What were you doing when the accident happend?

Slide 23 - Quizvraag

Zeg dat hij aan het koken was toen jij je duizelig voelde.
A
He was cooking when I felt ill.
B
He was cooking when I felt miserable.
C
He was cooking when I felt pale.
D
He was cooking when I felt dizzy.

Slide 24 - Quizvraag

Deel 4
Geef de vertaling van de vocabulary & theme words.

Slide 25 - Tekstslide

Welke drie Engelse woorden zijn lichamelijke klachten?
A
bruise - cough - tootache
B
to be ill - to burn - dentist
C
waiting room - plaster - appointment
D
to feel sick - to faint - to treat

Slide 26 - Quizvraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: in plaats van

Slide 27 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: meteen

Slide 28 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: behandeling

Slide 29 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: tegenovergesteld

Slide 30 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: beloven

Slide 31 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: gebouw

Slide 32 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: hoesten --> to ...

Slide 33 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: loopneus

Slide 34 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: huisarts (afkorting)

Slide 35 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: genezen --> to...

Slide 36 - Open vraag

Geef de Engelse vertaling van dit woord: herstellen --> to..

Slide 37 - Open vraag

Ik heb de vragen op deze toets goed begrepen
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

ik heb het beste gescoord op vragen van....
deel 1 grammar past simple past continuous
deel 2 modals
deel 3 stones
deel 4 vocab

Slide 39 - Poll

Van dit hoofdstuk moet ik nog verder oefenen met.....?
vul jouw antwoord hieronder in

Slide 40 - Open vraag

End of this test
Well done!!
Your teacher will check the answers and discuss these with you next week.

Slide 41 - Tekstslide