Stelling: 'mobiele telefoons op scholen moeten verboden worden.'Vraag 3: Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die komt door de stelling goed voor die
mensen?
Wie zijn er bij deze stelling betrokken: ‘Leerlingen en docenten’.
Het effect op de leerlingen: ‘Zij zullen hogere cijfers halen (argument 1). En leerlingen kunnen niet meer
stiekem vervelende filmpjes van elkaar maken en online delen (argument 2)’.
Het effect op de leraren: ‘Omdat leerlingen niet meer afgeleid zijn door hun mobieltjes, letten ze beter op in de les.’
Argument 3 zou dus zijn:
‘Ik vind dat mobiele telefoons moeten worden verboden op school, want leraren geven nu voor niets les als leerlingen steeds op hun mobiel kijken.’