In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Debatteren
NGA1B
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag
Opwarm-oefening
Wat is debatteren?
Stellingen
Argumenten
Oefenen
Slide 2 - Tekstslide
Opwarm
1-2-3'en
Tweetallen
Slide 3 - Tekstslide
Opwarm
1-klap-3
Slide 4 - Tekstslide
Opwarm
1-klap-knip
Slide 5 - Tekstslide
Wat is een debat? (volgens jou)
Slide 6 - Open vraag
Debat
Als je gaat debatteren, is de ene groep voor en de andere groep tegen de stelling. Een stelling is eigenlijk een standpunt of een mening over hoe iemand vindt dat de wereld zou moeten zijn.
Slide 7 - Tekstslide
Geef een voorbeeld van een stelling.
Slide 8 - Open vraag
Voorbeelden van stellingen
Energiedrankjes moeten verboden worden
Ouders moeten zelf de schoolboeken voor hun kinderen betalen
De leeftijd om een krantenwijk te mogen hebben, moet omlaag naar 12 jaar
Slide 9 - Tekstslide
Argumenten
In een debat bedenk je argumenten voor of argumenten tegen de stelling. Dit betekent dat je redenen geeft waarom je het eens of oneens bent met de stelling.
Slide 10 - Tekstslide
Een argument maken
Stel jezelf drie vragen: 1. Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?
2. Wat zijn de voordelen of nadelen?
3. Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die komt door de stelling goed of slecht voor die mensen?
Slide 11 - Tekstslide
Voorbeeld
Stelling: Mobiele telefoons moeten op school verboden worden. We gaan argumenten voor de stelling bedenken.
Slide 12 - Tekstslide
Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?
Slide 13 - Open vraag
Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?
‘Het probleem is dat telefoons voor veel afleiding in de klas zorgen. Daarom letten leerlingen minder goed op en halen ze minder goede cijfers.’
‘Zonder afleiding van de telefoon krijg je de lesstof beter mee. Dat is goed want dan halen leerlingen hogere cijfers’
‘Het is erg, omdat leerlingen de lesstof minder goed meekrijgen. Zonder afleiding van telefoons halen leerlingen hogere cijfers.’
Argument 1 zou dus zijn:
‘Telefoons moeten verboden worden op school, want ze zorgen voor afleiding in de les. Dat is erg, omdat leerlingen dan lagere cijfers halen.’
Slide 14 - Tekstslide
Wat zijn de voordelen of nadelen?
Slide 15 - Open vraag
Wat zijn de voordelen of nadelen?
‘Een voordeel is dat leerlingen niet stiekem gefilmd kunnen worden. Online worden veel filmpjes gedeeld van leerlingen die gepest worden. Of per ongeluk iets doms doen. Het is voor die leerlingen heel erg dat dat dit filmpje door iedereen bekeken kan worden.’
Argument 2 zou dus zijn:
‘Telefoons moeten op school verboden worden, want dan kunnen leerlingen niet stiekem vervelende filmpjes van elkaar maken en online delen.’
Slide 16 - Tekstslide
Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die komt door de stelling goed of slecht voor die mensen?
Slide 17 - Open vraag
Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die komt door de stelling goed of slecht voor die mensen?
Wie zijn er bij deze stelling betrokken: ‘Leerlingen en docenten’.
Het effect op de leerlingen: ‘Zij zullen hogere cijfers halen (argument 1). En leerlingen kunnen niet meer stiekem vervelende filmpjes van elkaar maken en online delen (argument 2)’.
Het effect op de leraren: ‘Omdat leerlingen niet meer afgeleid zijn door hun mobieltjes, letten ze beter op in de les.’
Argument 3 zou dus zijn: ‘Mobiele telefoons moeten verboden worden op school, want leraren geven nu voor niets les als leerlingen steeds op hun mobiel kijken.