T3C Freitag 5. Juni

Heute         Freitag 29. Mai 2020
Zungenbrecher

Xaver spielt das Xylophon, die Hexe hört es voller Hohn. 

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Heute         Freitag 29. Mai 2020
Zungenbrecher

Xaver spielt das Xylophon, die Hexe hört es voller Hohn. 

Slide 1 - Tekstslide

Programm
- Toetsstof toets einde schooljaar
- Wiederholung Grammatik & Übungen
- Hausaufgaben

Slide 2 - Tekstslide

Toetsstof 
Kapitel 4
- woordjes
- grammatica:
* sterke ww. e/i-Wechsel
* trappen van vergelijking 
* zinsontleding (1e, 3e, 4e naamval)
* der-/ein- Gruppe

Kapitel 5
- grammatica:
*werkwoord werden
* sterke ww. e/i-Wechsel & a/ä

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica: sterke werkwoorden
met een "e" in de stam
- sterk ww. verandert van klank in de verleden tijd
* helpen - hielpen/ geven - gaven

Slide 4 - Tekstslide

Vul de du-vorm in van het werkwoord: helfen
A
helfe
B
hilfst
C
hilft
D
helfen

Slide 5 - Quizvraag

Vul de er/sie/es- vorm in van het werkwoord: geben
A
gebe
B
gibst
C
gibt
D
geben

Slide 6 - Quizvraag

Grammatica: sterke werkwoorden
met een "a" in de stam
- sterk ww. verandert van klank in de verleden tijd
* rijden - reden/ lopen - liepen

Slide 7 - Tekstslide

Grammatica: trappen van vergelijking
NL: mooi - mooier - mooist
DE: schön - schöner - am schönsten

NL: breed - breder - het breedst
DE: breit - breiter - am breitesten

Als het woord eindigt op -d of -t, maak je de overtreffende trap met -esten 

Slide 8 - Tekstslide

Grammatica: trappen van vergelijking
Onregelmatige vormen (blz 17 wb)

alt - älter - am ältesten
jung - jünger - am jüngsten
lang - länger - am längsten
kurz - kürzer - am kürzesten
stark - stärker - am stärksten
groß - größer - am größten




hoch - höher - am höchsten
gern - lieber - am liebsten
viel - mehr - am meisten
gut - besser - am besten 

Slide 9 - Tekstslide

Vul de vergrotende en de overtreffende trap aan van het woord: schnell.
Bv. langsam - langsamer - am langsamsten

Slide 10 - Open vraag

Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: nett
Bv. breit - breiter - breitesten

Slide 11 - Open vraag

Grammatica: naamvallen
1e naamval = onderwerp
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Der Lehrer gibt dem Kind das Heft. 
De man geeft het kind het schrift.

Slide 12 - Tekstslide

Grammatica: naamvallen
Stappenplan ontleden
1 Zoek het onderwerp +1
2 Zoek het lijdend voorwerp +4
3 Zoek het meewerkend voorwerp +3
4 Kijk naar het geslacht van het zelfstandig naamwoord
5 Vul de juiste vorm in van der/ein

Der Mann (m +1) gibt dem Mädchen (o +3) eine Tasche (v +4).


Slide 13 - Tekstslide

Grammatica: schema naamvallen

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de zin:
Ich kaufe ein Brot.
A
Ich
B
kaufe
C
ein Brot

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de zin:
Die Pflegerin gibt dem Patienten sein Frühstück.
A
Die Pflegerin
B
dem Patienten
C
gibt
D
sein Frühstück

Slide 16 - Quizvraag

Het werkwoord "werden"

Slide 17 - Tekstslide

Hausaufgaben 
- Kapitel 5 „Köln“: Lektion 1 Aufgabe 7, 8 bearbeiten
Lektion 2 Aufgabe 8, 9, 11 bearbeiten

- Leren woordjes Lektion 1 t/m 6 (Kapitel 4)

Huiswerk maandag 8 juni vóór 18.00 uur inleveren

Slide 18 - Tekstslide