Examen schrijven

Examen schrijven
Nederlands
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examen schrijven
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Kandidaatinformatie
- Je gaat binnenkort het examen Nederlands schrijfvaardigheid maken. Hiervoor moet je 2 schrijfopdrachten maken. Je maakt de schrijfopdrachten op de computer of op papier en je mag er 60 minuten over doen.
- Woordenboek en kladpapier toegestaan

Slide 2 - Tekstslide

Beoordelingsmodel
Dit zijn de voorwaarden waaraan je examen moet voldoen. Deze precondities zijn:
• De uitwerkingen zijn in het Nederlands geschreven;
• Je hebt minimaal 80% van het totaal van de inhoud van de opdrachten uitgewerkt;
• In het geval van afname op papier: je handschrift is voldoende leesbaar om de uitwerkingen te kunnen beoordelen.
Samenhang
Afstemming op doel
Afstemming op publiek
Woordenschat en woordgebruik
Spelling, interpunctie en grammatica
leesbaarheid


Slide 3 - Tekstslide

Samenhang
Je gedachtegang is logisch en consequent, een eventueel zijspoor is niet hinderlijk. Je bent in staat om in een tekst met complexere verbanden (zoals oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, overeenkomsten, vergelijkingen etc.) op een duidelijke manier samenhang aan te brengen. Je gebruikt correcte voegwoorden (zoals en, maar, tenzij, hoewel) en maakt correct eenvoudige verwijzingen (bijvoorbeeld De jongen heeft honger. Hij gaat eten.). Fouten kunnen nog voorkomen in complexe verwijzingen (bijvoorbeeld Als het ontwerp klaar is, kunt u dat bij ons inleveren.).




Slide 4 - Tekstslide

Afstemming op doel

Je werkt de opdrachten zodanig uit, dat het schrijfdoel bereikt wordt. Indien gevraagd kun je meerdere schrijfdoelen in één tekst combineren.

Slide 5 - Tekstslide

Afstemming op publiek
Je kunt schrijven voor zowel publiek uit de eigen omgeving als voor een algemeen lezerspubliek. Het taalgebruik en de toon zijn meestal correct in de gegeven situatie en voor het betreffende teksttype.

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat en woordgebruik

Je hebt een uitgebreide woordenschat. Dit laat je zien door regelmatig te variëren in woordgebruik. Eenvoudige (zoals voor, achter, op, tussen) en complexe voorzetseluitdrukkingen (zoals als gevolg van, door middel van, met betrekking tot) en idiomatische uitdrukkingen (zoals rode draad, met hart en ziel, de wind van voren krijgen, de laatste loodjes wegen het zwaarst.) worden vrijwel altijd correct gebruikt.

Slide 7 - Tekstslide

Spelling, interpunctie en grammatica


Je hebt een goede beheersing van de spelling, interpunctie en grammatica. Je formuleert complexere zinnen vrijwel altijd correct. Je gebruikt werkwoordsvormen vrijwel altijd correct, ook complexe onregelmatige werkwoorden (zoals brengen-bracht-gebracht) zijn meestal correct. Je maakt zelden spelfouten. De regels t.a.v. complexe interpunctie (zoals hoofdletters, dubbele punt, komma) pas je vrijwel altijd correct toe.




Slide 8 - Tekstslide

Leesbaarheid
Je gebruikt tekstconventies (zoals titel, adressering, aanhef, tussenkopjes, paragrafen) vrijwel altijd correct.

Slide 9 - Tekstslide

Cijferbepaling

Slide 10 - Tekstslide

HET EXAMEN
2F                                                3F
Formulier                                 Zakelijke brief/ e-mail
Memo                                        Artikel
Advertentie                            Verslag 
                                                     Betoog

Slide 11 - Tekstslide

Instructie zakelijke brief
Werkboek 
Kies een situatie op de blz. 236 t/m 241

Slide 12 - Tekstslide

Instructie verslag

Slide 13 - Tekstslide

Instructie artikel
Werkboek
blz. 249 opdracht 4

Slide 14 - Tekstslide

Instructie betoog
Werkboek
Kies een stelling op blz. 264 opdracht 7
of bedenk zelf een stelling

Slide 15 - Tekstslide

Oefenen...

Slide 16 - Tekstslide

Inleveren...
Eén zakelijke brief
Eén betoog

SUCCES!

Slide 17 - Tekstslide