LKT taal

LKT taal
1 / 79
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsTaalHBOStudiejaar 3

In deze les zitten 79 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

LKT taal

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgens de creatieve constructietheorie leren kinderen taal door:
A
Het imiteren van anderen
B
Een aangeboren taalvermogen
C
Vooral veel te spelen
D
Door interactie met dieren

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is metalinguïstisch bewustzijn?
A
Verstand hebben van verschillende metalen
B
Taalkennis inzetten
C
Na kunnen denken over je taalgebruik
D
Heel veel woorden kennen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de winkel merkt een kind dat hij nog niet kan lezen, doordat hij de reclameborden niet snapt.
Dit is een voorbeeld van:
A
metalinguïstisch bewustzijn
B
beginnende geletterdheid
C
Sociaal bewustzijn
D
dyslexie

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jonge kinderen maken vaak zinnen die tegen grammaticale regels ingaan. “Ik heb hoog geklimd,” bijvoorbeeld. Bij welke theorie past een dergelijke uitspraak van een kind?
A
het behaviorisme
B
de creatieve constructietheorie
C
interactionele benadering

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

weet je nog wat metalinguistisch bewustzijn is?
A
briefjes schrijven
B
nadenken over taal
C
zelf woorden maken
D
grapjes maken over taal

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke woord is niet klankzuiver
A
sok
B
veer
C
koek
D
fles

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gegeven:
Het woord 'hoeden’.
Gevraagd:
Uit hoeveel grafemen en hoeveel fonemen is bovenstaand woord opgebouwd?
A
5 grafemen, 5 fonemen
B
5 grafemen, 6 fonemen
C
6 grafemen, 5 fonemen
D
6 grafemen, 6 fonemen

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke categorie vallen deze woorden?
afleiden - de structuur - actueel
A
alledaagse taal
B
vaktaal
C
algemene schooltaal
D
verschillende categorieën

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we het proces waarbij een leerling verschillende fonemen aan elkaar plakt?
A
Analyse
B
Synthese
C
Fonemisme
D
Morfologie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel fonemen en grafemen bestaat het woord 'schuin'?
A
3 fonemen, 3 grafemen
B
3 fonemen, 6 grafemen
C
6 grafemen, 3 fonemen
D
6 fonemen, 6 grafemen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

WAT WORDT VERSTAAN ONDER: TAALBEWUSTZIJN?
A
SCHRIJVEN, LEZEN, LUISTEREN , SPREKEN BIJ BEWUSTZIJN
B
MET ELKAAR BEWUST ZIJN VAN TAAL IN AL HAAR FACETTEN
C
OVER TAAL KUNNEN PRATEN EN VORMEN, BETEKENISSEN, KLANKEN EN WOORDPATRONEN ONDERSCHEIDEN
D
KINDEREN ONTDEKKEN EN ERVAREN DE FUNCTIES VAN GESCHREVEN, GESPROKEN EN GEZONGEN TAAL

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een niet klankzuiver woord?
A
de vrucht
B
de trein
C
de deur
D
het lijf

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk tussendoel hoort de beschrijving: kinderen ontdekken dat woorden zijn opgebouwd uit klanken en letters en leggen de foneem-grafeem koppeling?
A
Alfabetisch principe
B
Relatie tussen gesproken en geschreven taal
C
Taalbewustzijn

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar is dit woord volgens de juiste manier met fonemen geschreven?
scharen
A
sch/aa/r/u/n
B
s/g/aa/r/u/n
C
s/g/a/r/e/n
D
sch/a/r/e/n

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke categorie woorden heb je nodig om een vakbegrip uit te leggen?
A
Algemeen Nederlands
B
Schooltaal- en instructiewoorden
C
Algemene vaktaal of beroepstaalwoorden
D
Vakbegrippen, vaktermen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fonemisch bewustzijn ...
A
is een verzamelbegrip voor vaardigheden die te maken hebben met nadenken over taal.
B
en is een vaardigheid om binnen gesproken woorden afzonderlijke klanken te kunnen onderscheiden en ze te manipuleren.
C
heeft te maken met het kunnen onderscheiden van de klanken van onze taal. Het kunnen omgaan met klanken.
D
houdt in dat kinderen een genoemde letter aan kunnen wijzen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een foneem?  
A
Een lettercombinatie die naar een klankgroep verwijst.  
B
Een combinatie van twee of drie spraakklanken.  
C
Een klank die wordt weergeven door een letter of lettercombinatie.
D
Een klankencombinatie die betekenis heeft.  

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fonemen van elkaar kunnen onderscheiden:
A
spatieel ordenen
B
auditieve synthese
C
auditieve discriminatie

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

fie-tsen
Gaat het om fonologisch of fonemisch bewustzijn?
A
fonologisch bewustzijn
B
fonemisch bewustzijn

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een klankzuiver woord?
A
woord met 1 lettergreep
B
een woord die je precies spelt zoals je het uitspreekt
C
woord met een eenvoudige betekenis
D
woord met meer klankgroepen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een klankzuiver woord?
A
baard
B
doos
C
sneeuw
D
eigenlijk

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Taalbeschouwing 3:
Hoeveel fonemen zitten er in het woord ‘lotgevallen’?
A
4
B
9
C
10
D
11

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Taalverwerving begint zodra een baby geboren is.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De eerste ........... jaar vormen de belangrijkste periode in de taalverwerving
A
5
B
2
C
7
D
10

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Amir (2,5 jaar) heeft als moedertaal Turks. Naast Turks leert hij nu Nederlands. Het leren van de Nederlandse taal gaat in stappen, maar verloopt niet geheel hetzelfde als het proces van het leren van de moedertaal.
Tot welke vorm van taalverwerving hoort dit?

A
Simultane tweetaligheid
B
Successieve tweetaligheid
C
Tweedetaalverwerving

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fieke zegt tegen haar vader: oto boom. In welke fase van de taalverwerving zit zij?
A
differentiatiefase
B
prelinguale periode
C
vroeglinguale periode
D
voltooiingsfase

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je luistert naar de radio wanneer je huiswerk aan het maken bent. Er komt reclame op.

Hoe luister je?
A
Globaal luisteren
B
Intensief luisteren

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jouw trein rijdt niet meer en er komt een omroep hoe je wel thuis kunt komen.

Hoe luister je?
A
Globaal luisteren
B
Intensief luisteren

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je bent The Voice of Holland aan het kijken wanneer je vriend(in) belt. Je hoort alleen nog wie er gewonnen heeft.
Hoe hebt je geluisterd?
A
Globaal luisteren
B
Intensief luisteren

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Functiewoorden of inhoudswoorden?
Op ...... ...... u zelf in een ...... uw eigen ....... U kunt ...... vanuit allerlei ...... en ...... Het ...... en ...... van ...... gaat...... en ....... Voor ...... hebt u een ...... uit verschillende ......
A
functiewoorden
B
inhoudswoorden

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke factor speelt geen rol bij het taalverwervingsproces
A
motivatie
B
instructie
C
intelligentie
D
imitatie

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke fase wordt hier omschreven?

Kinderen maken fouten die volwassenen niet maken.​

Kinderen maken zich het taalleermechanisme eigen (verwerven van het regelsysteem van een taal).​
A
vroeglinguale fase
B
differentiatiefase
C
linguale fase
D
prelinguale fase

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Functiewoorden of inhoudswoorden?
Pluk ..... ..... appels..... peren..... -..... zelfpluktuin. ..... ..... ..... ..... fietsroute starten ..... ..... bedrijf ..... ..... ..... ..... tocht ..... door ..... Betuwe.
A
functiewoorden
B
inhoudswoorden

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van welk principe van de Nederlandse spelling worden de woorden 'peil’ en 'pijl’ verschillend gespeld?
A
Etymologisch principe
B
Fonologisch principe
C
Morfologisch principe
D
syllabisch principe

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we het proces van leren lezen, gebruikmakend van hakken en plakken?
A
Technisch lezen
B
Aanvankelijk lezen
C
Fonemisch lezen
D
Fonetisch lezen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vader zegt tegen zijn zoon:
"Kijk, dat is een step."

Welk principe van woordenschatverwerving wordt hier gebruikt?
A
labelen
B
categoriseren
C
netwerkopbouw

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De leraar maakt gebruik van uitspraakverschillen die in het dialect nog steeds bestaan.

Waar hoort dit bij?
A
etymologisch principe
B
morfologisch principe
C
fonologisch principe

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het correct spellen van woorden als ‘potten’ en ‘poten’ gebeurt volgens het:
A
fonologisch principe
B
morfologisch principe
C
etymologisch principe
D
syllabisch principe

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hij wedt
A
regel van de overeenkomst
B
verdubbelingsregel
C
etymologisch principe
D
regel van de gelijkvormigheid

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kijkt hierbij naar de herkomst van een woord.
A
Fonologisch principe
B
Syllabisch principe
C
Etymologisch principe

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hij en hei
A
Het fonologisch principe
B
Het morfologisch principe
C
Het etymologisch principe

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe was het ook alweer:
wat is het einddoel voor lezen in groep 8?
A
begrijpend lezen
B
aanvankelijk lezen
C
technisch lezen
D
belevend lezen

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke fase hoort bij het leren lezen in groep 3?
A
belevend lezen
B
aanvankelijk lezen
C
technisch lezen
D
pseudolezen

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies






3. In welke fase van de spontane schrijfontwikkeling bevindt dit kind zich?
A
Tekenen
B
Letterachtige vormen of letters
C
Krabbelen
D
Invented spelling

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen hyponiem?
A
Sneaker
B
Schoen
C
Sandaal
D
Crocs

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

‘Ik pak een koekje’, zegt Koen. Moeder reageert: ‘Dat zeggen we zo niet. Je bedoelt: mag ik een koekje?’

Op welk niveau van taal heeft de reactie van de moeder van Koen betrekking?
A
fonologie
B
pragmatiek
C
semantiek
D
syntaxis

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gegeven:
Midas is een geoefende lezer en heeft ’s morgens weinig tijd om de krant te lezen. Hij bekijkt altijd even vlot alle pagina’s.
Gevraagd:
Welk leestheoretisch model ondersteunt het leesgedrag in dit voorbeeld?
A
bottom-up model
B
interactief model
C
top-down model
D
fonologisch coherentiemodel

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn tussendoelen van de beginnende geletterdheid?
A
Boekoriëntatie en verhaalbegrip
B
Functies en relaties van geschreven en gesproken taal
C
Taalbewustzijn en functioneel schrijven en lezen
D
Alfabetisch principe

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarvan is ‘warm – koud’ een voorbeeld ?

A
synoniem
B
homoniem
C
antoniem
D
hyponiem

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hard en hart
A
homografen
B
homofonen

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn homofonen?
A
Woorden die rijmen
B
woorden die 3 lettergrepen hebben
C
woorden met meer betekenissen
D
woorden die hetzelfde klinken, maar anders schrijft.

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lilian leest op haar manier een prentenboek. Ze geeft het verhaal weer in dialoogvorm. Wat is de volgende fase in de spontane leesontwikkeling van Lilian?
A
Het volgen van het verhaal op de plaatjes.
B
Een verhaal weergeven in monoloogvorm.
C
Een verhaal weergeven in spreek- en schrijftaal.
D
Het memoriseren van teksten.

Slide 53 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een goed voorbeeld van een homofoon?
A
Jou/jouw
B
Kapot/stuk
C
Maar/echter
D
Zei/zij

Slide 54 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is ontluikende geletterdheid?
A
Het niveau waarin kinderen leren lezen en schrijven
B
Het eerste niveau van geletterdheid
C
Het niveau waarin kinderen leren rekenen
D
Het hoogste niveau van geletterdheid

Slide 55 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is beginnende geletterdheid?
A
Het niveau waarin kinderen leren lezen en schrijven
B
Het hoogste niveau van geletterdheid
C
Het eerste niveau van geletterdheid
D
Het niveau waarin kinderen leren rekenen

Slide 56 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is gevorderde geletterdheid?
A
Het eerste niveau van geletterdheid
B
Het niveau waarin kinderen leren lezen en schrijven
C
Het hoogste niveau van geletterdheid
D
Een middelmatig niveau van geletterdheid

Slide 57 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Morfologie
B
Syntaxis
C
Semantiek
D
Fonologie

Slide 58 - Quizvraag

Semantiek: de betekenis van woorden.


massage-bed en massa-gebed zijn.......?
A
homoniemen
B
homofonen
C
homografen

Slide 59 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kind zegt: "Nee, ik wil geen spruitjes eten!". Dit is een vorm van...
A
Zelfhandhaving
B
Zelfsturing
C
Sturing van anderen
D
Structureren van het gesprek

Slide 60 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn cognitieve taalfuncties?
A
zelfhandhaving, zelfsturing, sturing van anderen, structurering van het gesprek
B
rapporteren, redeneren, projecteren
C
gevoelens uiten, uitdrukking geven aan persoonlijke emoties, plezier verschaffen

Slide 61 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Karel vraagt aan Sem: 'Wil je me het antwoord op deze som voorzeggen?'
Het gaat hier om:
A
zelfhandhaving
B
zelfsturing
C
sturing van anderen
D
waardering voor anderen

Slide 62 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

‘Ik ga eerst voor mama boodschappen doen en daarna langs oma’.
Waar is dit een voorbeeld van?

A
zelfhandhaving
B
zelfsturing
C
redeneren
D
projecteren

Slide 63 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tamara zegt tegen haar vriendin: 'Ik denk dat Maria het helemaal niet leuk vindt dat zij vanmorgen niet met ons mocht spelen. Zij kijkt de hele tijd chagrijnig.' Van welke cognitieve taalfunctie is hier sprake?
A
rapporteren
B
redeneren
C
projecteren
D
filosoferen

Slide 64 - Quizvraag

+50min. 
kringspel:
je doet een rijmspelletje met de jongste kleuters

Jas klinkt als....kas, das, was...

A
auditieve synthese
B
auditieve analyse
C
auditieve discriminatie

Slide 65 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. Juf Anja laat de kinderen in groep 3 vertellen over wat ze in het weekend hebben gedaan. Het gaat hier om:
A
rapporteren
B
redeneren
C
projecteren

Slide 66 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Joshua wil niks over het weekend vertellen. Hij zegt: 'Je was er niet bij, dus ik vertel niks'. Het gaat hier om:
A
rapporteren
B
redeneren
C
projecteren

Slide 67 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik zeg twee klanken. Als ze hetzelfde zijn, zet je twee groene pionnen neer. Als ze verschillend zijn, zet je een groene en rode pion neer.
/a/ - /aa/
A
auditieve objectivatie
B
auditieve discriminatie
C
auditieve analyse
D
auditieve synthese

Slide 68 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fonemen van elkaar kunnen onderscheiden:
A
spatieel ordenen
B
auditieve synthese
C
auditieve discriminatie

Slide 69 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

boom --> b-oo-m
A
auditieve analyse
B
auditieve discriminatie

Slide 70 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is auditieve discriminatie?
A
het verschil tussen klanken horen (eu en ui)
B
onderscheid welke klank je hoort
C
woorden verdelen in losse klanken (hakken en plakken)
D
klanken of klankgroepen samenvoegen tot één woord

Slide 71 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn morfemen?
A
Morfemen zijn de grammaticale functies die woorden kunnen hebben.
B
Morfemen zijn de kleinste betekenisdragende eenheden in een taal.
C
Morfemen zijn de klanken die we gebruiken om woorden te vormen.
D
Morfemen zijn de regels die bepalen hoe woorden in een zin worden geplaatst.

Slide 72 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn gebonden morfemen?
A
ballet/tje
B
schoen/s
C
ballet/schoen
D
tje/s

Slide 73 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel morfemen heeft lantaarnpaaltjes
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 74 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

loopt

Hoeveel morfemen?
A
1
B
2
C
3

Slide 75 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel morfemen heeft dit woord?
hondenriem
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 76 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is geschreven volgens het syllabisch principe?
A
baksteen
B
later
C
voetbal
D
worden

Slide 77 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort bij het syllabisch principe?

A
klankgroepen
B
lettergrepen

Slide 78 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spelling 1:
In welk woord geldt het syllabisch principe:
A
duidelijk
B
verhaal
C
kleinste
D
veter

Slide 79 - Quizvraag

Verenkelingsregel